Het kroonjuweel van de Westfriese folkloremarkt is zonder enige twijfel de optocht. Honderden vrijwilligers lopen en rijden erin mee. Mannen, vrouwen en kinderen in klederdracht, paarden in prachtige aanspanningen en daarachter als grootste blikvangers de rijtuigen, glanzend gepoetst en pico bello in orde.

Dat was anno 1953 wel anders. Vooraan de optocht liep een boer met een koe. Erachter, behalve de gekostumeerden van het eerste uur, enkele rijtuigen en wat boerenkarren. De meeste waren op de boerderij waarvan ze kwamen nog volop in gebruik. Het waren deels oude, soms slecht onderhouden en niet bepaald brandschone karren. De paarden die ervoor liepen, trokken er dezelfde middag alweer mee over de akkers. Hoe is de stichting aan al de rijtuigen gekomen die tegenwoordig de pronkstukken van de optocht vormen? Vele ervan heeft zij al decennia lang in bezit, de meeste zijn geschonken. Sommige kwamen binnen in goede staat, andere in een beroerde conditie. Er is het verhaal van de legendarische dokter Koning, ooit huisarts in Schagen en voormalig voorzitter van de stichting. Hij werd bij een boerengezin geroepen voor een bevalling. Toen hij de baby ter wereld had geholpen bracht de dokter de rekeningen ter sprake die nog openstonden. Tja, het gezin had het niet breed. Toen vroeg de dokter tot verbazing van de nieuwbakken vader of hij eens op de dars mocht kijken. Daar stond een verzameling oude spullen, waaronder een verstofte Noord-Hollandse tilbury van 1920. Met handjeklap werd het een tegen het ander weggestreept. En de stichting had er weer een aanwinst bij.

Met de jaren is de vloot uitgegroeid tot over de dertig rijtuigen. Van kerkbrik tot tilbury's, van Westfriese sjezen tot landauers. Blinkend staan ze erbij in het in 2008 heropende rijtuigmuseum achter de boerderij Vreeburg, sindsdien uitgerust met computergestuurde klimaatbeheersing. Wagens van soms meer dan honderd jaar oud, nu een bezienswaardigheid, destijds het transportmiddel van de boer, de notaris en de huisarts. Het is een plezier om door het museum te slenteren, het handwerk van vlakbij te bekijken, te lezen waarvoor de verschillende rijtuigen dienden en te dagdromen bij de beelden die ze oproepen van het landleven aan het eind van de 19e eeuw. Het oudste exemplaar dateert van 1857 en is de speelwagen De Landman, zo genoemd naar het gelijknamige gedicht dat is geschilderd op het 'achterkrat', de hoge achterkant. De speelwagen werd gebruikt om de oogst van het land te halen. In de optocht steekt hij, nu beladen met nieuwe oogst in klederdracht, hoog boven de hoofden uit.

En dan te bedenken dat deze museumstukken tien donderdagen per jaar in volle actie te bezichtigen zijn. Ja, anders dan elders brengt de Schager folkloremarkt het museum naar de bezoekers toe. Des te groter is de noodzaak om het rijdend materieel tot in de puntjes te onderhouden. In de beginjaren gebeurde dat maar mondjesmaat. Alleen het hoognodige werd gedaan, zoals het smeren van de draaiende delen. Dat bleek op zeker moment niet meer voldoende. Het wagenpark verouderde en er werden nieuwe rijtuigen aangeboden die soms in vervallen staat verkeerden. In 1985 vormde de stichting een restauratieploeg van handwerkslieden, de meesten gepensioneerd. Een timmerleraar, een machinebankwerker, een schilder en wat handige agrariërs. Vrijwilligers natuurlijk, zoals het hele folklorecircus op vrijwilligers draait. Door de jaren heen haakte er af en toe iemand af, maar daarvoor kwam telkens een ander terug. Met liefde voor hun oude stiel houden ze de wagens tiptop en knappen ze vervallen exemplaren op tot die er weer als nieuw uitzien. Soms zijn ze met een rijtuig zes maanden bezig. De onderdelen die vervangen moeten worden maken ze na of duiken ze op bij speciale adresjes of andere rijtuigmusea. Ook de leidsels en het tuig vergen geregeld onderhoud. Iedere dinsdagochtend komt de restauratieploeg in het rijtuigenmuseum bij elkaar. Ze doen een koppie, praten even bij en dan gaan de jassies uit. Er wordt onderhouden, hersteld, gerestaureerd en geschilderd. Meelopen in de optocht doen de mannen niet, maar ze zijn er op de Westfriese donderdagen bij om de rijtuigen buiten te zetten en de paarden te helpen inspannen. Na afloop van de optocht zetten ze de boel weer binnen. En kijken even of er niets beschadigd is. Want werk moet er blijven.