Artikel

2 ranh 015

Ooit bezat Schagen een eigen klooster. Dat klooster moet al voor 1421 zijn gebouwd. Het stond op de westelijke hoek van de 'Bagijnenlaan' – de huidige Laan – en wat nu de Gedempte Gracht is en besloeg om en nabij de huidige panden van Beers, De Moel en Scheer & Foppen.

klooster 1

Zoals overal in de Middeleeuwen leefden ook in Schagen vrouwen die zich aangetrokken voelden tot een leven in dienstbaarheid aan God. Kort na 1400 verenigden zij zich in een klooster, dat gewijd werd aan de destijds zeer aanbeden heilige Catharina van Alexandrië en dus de naam Sint Catharinaklooster kreeg. Het was een convent van begijnen, ook wel 'grauwzusters' genoemd, naar de vaalgrijze of beige kleur van hun habijt. Begijnen waren geen kloosterlingen in de echte zin van het woord: ook wereldlijke personen konden toetreden. Zij hoefden niet de geloften af te leggen van gehoorzaamheid, armoede en de ongehuwde staat. Zij verplichtten zich slechts tot een deugdzaam en christelijk leven, maar mochten particulier bezit behouden en konden het convent te allen tijde verlaten, bijvoorbeeld om te trouwen. Het Schager klooster fungeerde als een gasthuis voor zieken en minder bedeelden. Het had een eigen kerkje en een kloosterhof, met vermoedelijk – blijkens latere opgravingen – een eigen begraafplaats. Om in hun levensonderhoud te voorzien exploiteerden de begijnen een spinnerij en een bierbrouwerij.

In de tweede helft van de zestiende eeuw daalde de animo om als begijn door het leven te gaan aanmerkelijk. In 1577 werd het klooster nog maar gedeeltelijk gebruikt door slechts negen begijnen. In dat jaar kregen schout en schepenen van Schagen toestemming om het klooster 'te erigeren en accomoderen tot een bequaem weeshuys'. Voorwaarde was dat de nog aanwezige begijnen een deel van het klooster mochten blijven bewonen en jaarlijks een alimentatie zouden ontvangen. Na de Reformatie werden delen van het klooster verkocht en afgebroken om plaats te maken voor winkels en woningen. De laatste restanten werden in 1822 van de hand gedaan, onder voorwaarde dat zij gesloopt zouden worden. Tegenwoordig is er niets meer dat herinnert aan het St. Catharinaklooster.
Er is wel eens verondersteld dat in Schagen nog een tweede klooster heeft gestaan. Van dit 'Mariaklooster' zijn evenwel tot op heden geen sporen gevonden, noch in de grond noch in de archieven. Mogelijk is er sprake van een naamsverwarring met het 'klooster Schagen', een begijnenklooster in Leiden dat na de Reformatie is afgebroken. Toch blijven er vragen. Waarom werd in de zestiende eeuw de Nieuwstraat ook wel Papenstraat genoemd? En waar komt de naam Rapenpad – ook wel Papenpad gespeld – vandaan? Een stuk grond met boomgaard, noordelijk van het huidige Rapenpad, werd in de negentiende eeuw Rapenburgh genoemd. Was dit misschien ooit Papenburgh en heeft hier toch een klooster gestaan?