De testamenten van Josina van Beijeren van Schagen (ca. 1467 - 1543). Deel 1

Inleiding
Na de beschrijving van de zonen van Willem van Beieren van Schagen, Albert, Jan en Willem volgt hieronder een verhaal over de dochter van Albert, Josina, en over Johanna en Agatha, de dochters van zijn broer Willem. 

Josina is de Vrouwe van Schagen als opvolgster van haar vader en grootvader. Johanna (en in haar schaduw Aechte, Agatha) is degene die letterlijk het leven lang aast op de heerlijkheid Schagen na de dood van Josina. Josina, tweemaal getrouwd, is een zeer godsdienstige vrouw, ze heeft haar leven lang last van een ‘passie in het hooft’, we zouden nu zeggen dat ze lichtelijk last heeft van een zekere godsdienstwaanzin. Dat stond echter zoals we zullen zien haar vermogen om de heerlijkheid te besturen niet in de weg, zoals we zullen zien in deel 1 van dit verhaal.

Johanna wordt geplaagd door de gedachte dat zij meer recht heeft op de heerlijkheid na de dood van Josina dan haar volle neef Jan en zijn erfgenamen en gaat daartoe geen enkele gerechtelijke procedure uit de weg. Daarover gaat deel 2 van deze geschiedenis.

De testamenten
Het verhaal, de geschiedenis van het testament of liever de testamenten van Josina beslaat 20 jaar, tussen 1535 en 1555. Het gaat feitelijk om twee erfenissen. Goederen van de familie van Nijenrode in Utrecht en rond Velsen aan de ene kant, de heerlijkheid Schagen en de visserij van Schager en Niedorper Koggen anderzijds.

Tien jaar na de dood van haar tweede man, Joost van Borsselen, bastaard van Brigdam, voelt Josina dat het tijd wordt haar testament op te maken. Het spreekt voor haar vanzelf dat de bezittingen van de familie Van Nijenrode, die ze heeft geërfd via haar moeder, in de familie van Nijenrode blijven. Zonder slag of stoot gaat dat niet, maar uiteindelijk vindt ze twee neven, die er volgens haar het meeste recht op hebben. Wat de heerlijkheid Schagen betreft zijn er twee gegadigden. Haar neef Jan, zoon van haar oom Jan, is de ene. Haar nichten Johanna en Agatha, dochters van haar oom Willem, de andere. 

Josina’s afkomst
Als Josina (Jozijna, Jozijna, Josijna) in de namiddag van 15 juni 1543 sterft in het bijzijn van haar ‘kamerwijf’ en haar dokter, heeft ze een bewogen dag achter de rug. Bovendien is het de laatste dag van een bewogen leven. Na het overlijden van haar tweede man, Joost van Borsselen, in 1524 in Den Haag, woont ze nog twee jaar daar en verhuist vervolgens naar een huis in de Smeetstraat (nu de Smedestraat) in Haarlem1).

Gezicht op Haarlem beeldbank HNA dl 1

 

Gezicht op Haarlem. Beeldbank NHA
Af en toe bezoekt ze het Huis te Schagen, maar uit wat er verteld wordt, blijkt dat ze dit toch vrij zelden doet.

Hoe oud ze is geworden, is niet bekend, maar de schatting is dat ze bij haar overlijden tegen de 80 jaar oud is. Haar vader Albert van Beijeren van Schagen trouwt in of omtrent 1464 met Adriana (Adriaan) van Nijenrode2). De huwelijkse voorwaarden worden in dat jaar vastgesteld. Op 18 oktober 1466 wordt in de leenkamer, bekend als ‘Graaf van Holland VII Friesland 1254 – 1649’ aangetekend: Lijftocht van Adriaan van Nijenrode, gehuwd met Albert van Schagen, op 100 gouden leeuwen. Het is eveneens het jaar waarin Willem van Beijeren van Schagen, de bastaard van Holland, de heerlijkheid Schagen overdraagt aan zijn oudste zoon Albert3). Uit het huwelijk wordt een dochter geboren. Of er meer kinderen zijn geboren en vroeg overleden, is niet bekend. Josina zal geboren zijn in plusminus 1467, met een marge van 3 jaar eerder of later. Ze is dus zo goed als zeker 75 jaar of ouder als ze in 1543 overlijdt. Ze vertelt zelf aan een van haar vele dienaressen dat ze oud en moe is, zodat ze de keldertrap niet meer af kan en de zoldertrap niet meer op4).

Jeugdjaren
De jeugd van Josina wordt getekend door een vader die verplichtingen jegens zijn broers en zusters niet nakomt. Haar grootvader Willem van Beijeren, bastaard van Holland, had van zijn heer en neef Filips de Goede, toestemming gekregen om aan zijn kinderen jaarlijks een bedrag uit te keren afkomstig uit de inkomsten van de heerlijkheid Schagen en de visserij van de Schager en Niedorper Koggen. Vanaf het moment dat hij de heerlijkheid had overgedragen aan zijn oudste zoon, had die ook deze verplichting overgenomen. Alleen, hij kwam die niet na. Dat leverde zeer onverkwikkelijke situaties op. Uiteindelijk liep dat zo hoog op en gedroeg Albert van Schagen zich als heer van Schagen zodanig dat het Hof van Holland besloot hem gewapenderhand te benaderen in zijn slot in Schagen. Dat werkte. Hij gaf zich over in gevangenschap en werd veroordeeld5). Zijn gevangenschap bracht hij door in het kasteel in Medemblik.

 
slot Radboud prent uit 17e eeuw uit Slot Schagen dl 1

Slot Radboud, prent uit de 17e eeuw (uit Slot Schagen)
Twee jaar voor zijn dood in 1480 werd hem eerherstel verleend6). Niettemin stierf hij in gevangenschap in Medemblik. Dit alles zal niet alleen haar moeder, Adriana van Nijenrode, niet onberoerd hebben gelaten, ook op de nog zeer jonge Josina zal dit grote indruk hebben gemaakt. Zelfs wanneer ze het niet van dichtbij heeft meegemaakt, want het is mogelijk dat zij haar opvoeding kreeg in Utrecht – waar haar grootouders van moederskant woonden7) – en in Den Haag of elders in een daartoe uitgezocht gezin. Iets wat zeker niet ongewoon was in de adellijke kringen. Ze zou daardoor weinig van het rumoer rondom haar vader gemerkt kunnen hebben.

 

Josina van Beijeren




Josina van Beijeren van Schagen. Foto F. Timmer 

Vrouwe van Schagen, eerste huwelijk
Josina werd door het overlijden van haar vader in 1480 op jonge leeftijd Vrouwe van Schagen, zij was immers de enige erfgename. Haar moeder zal korte tijd haar voogd zijn geweest, tot die stierf in 14838). Daarna werd haar oom Jan van Schagen gedurende korte tijd haar voogd en bestuurde met en voor haar de heerlijkheid Schagen. Er is waarschijnlijk naarstig gezocht naar een geschikte echtgenoot voor Josina. Die werd gevonden in de persoon van Wouter van Egmond, met wie zij op of vlak voor 1 augustus 1484 trouwde9). Ze was nog jong, maar dat was zeker niet ongewoon in die tijd. Het echtpaar kreeg volgens ‘D’oude chronijke ende historien van Holland (met West-Vriesland) van Zeeland ende van Utrecht’ (pag. 201)10) twee kinderen, die beiden jong stierven. Een zoon David, heere van Benthuizen, overleed in 1491 in Utrecht. Een dochter Jenne of Janne is in 1493 overleden. Hun vader stierf in 1491in Rotterdam.

 

Vrouwe van Schagen, tweede huwelijk
Op of vlak voor drie september 1493 huwde Josina met Joost van Borsselen, bastaard van Brigdam, zoon van Adriaen van Brigdam. Joost van Borsselen nam het heft als man en voogd in de heerlijkheid Schagen in handen en deed dat tot zijn dood in 1524. Hij is begraven in het Preekheerenklooster in Den Haag, aldus Van Gouthoven in zijn Oude Kroniek.11)

Josina van Schagen had ook contact met haar oom Willem, de jongste zoon van Willem van Beijeren van Schagen. Dat blijkt onder andere hieruit dat ze hem een levenslange toelage doet toekomen vanaf het moment van haar overlijden, indien zij geen kinderen nalaat. De overeenkomst wordt gesloten voor het Hof van Holland op 20 februari 1497 (paasstijl 1496). Zoals dat heet: “om sonderlinghe lieffden ende gunsten die sij heeft ende dragende is tot Willem van Schagen haeren oom ende sijne kinderen, ende bijsonder omdat den selven Willem van Schagen nijet soo veel versien is van goeden bij wijlen sijnen heervader Willem Heere van Schagen, ende vader vande voors. Vrouwe van Schagen, als Jan van Schagen, sijnen outsten broeder”12). Over deze ‘toelage’ ontstaat na de dood van beiden verschil van mening tussen enerzijds de erfgenamen van Johanna van Schagen, dochter van Willem, en anderzijds de erfgenamen van Josina van Schagen, dat wil zeggen Willem, de zoon van Jan van Schagen, en zijn vrouw Elisabeth van Bronckhorst.13) Josina van Schagen en Joost van Borsselen woonden waarschijnlijk afwisselend in Schagen en Den Haag. Hoe lang ze telkens in de ene en de andere plaats verbleven is niet bekend, maar waarschijnlijk had Den Haag verre hun voorkeur. De laatste jaren van het leven van Van Borssele woonde het echtpaar in Den Haag, zoveel is zeker14). Joost van Borssele is na de overstromingen in 1509 de tegenspeler van genoemde Jan van Schagen, heer van de heerlijkheid Burghorn, die zijn broer Willem in die functie opvolgde, eerst voorlopig in 1475, daarna definitief in 1480 met een verlijbrief, de akte waarin vermeld wordt dat hij beleend wordt met de heerlijkheid Burghorn. Met en in een dergelijke  verlijbrief, een verleen-brief, werd geregeld dat de vorst een onderdaan de rechten over bijvoorbeeld een heerlijkheid verleende. 


Josina en haar man zijn gelovige mensen
In 1514 krijgen Josina van Schagen en Joost van Borsselen toestemming van keizer Karel V en Maximiliaan van Oostenrijk, de regent, om de inkomsten uit het veer te geven aan de parochiekerk van Schagen voor de Zeven Getijden.15) Dit veer onderhield de verbinding tussen Schagen, Callantsoog, Petten en Huisduinen. De Keizer gaat akkoord. Het bedrag zal niet zo groot zijn geweest dat het een gevoelige aderlating voor ’s lands schatkist was.

In 1535, als ze allang weduwe is, schenkt ze een vicarie in de kapel in de kerk van Schagen en een in de parochiekerk van Haarlem. Dat vertelt de priester Suijtgen Pieters, 73 jaar oud, in zijn getuigenis in 1547 in een rechtzaak.16) Die rechtszaak is aangespannen door de Johanna van Schagen bij de Grote raad van Mechelen tegen de erfgenamen van Josina van Schagen.17)

In de loop van die rechtszaak worden tientallen mensen gehoord en velen van hen vertellen hoe ze ervaren hebben dat Josina van Schagen een verstandig, goedgeefs, caritatief mens was. 


Last van godsdienstige bevliegingen
Uit de getuigenverklaringen blijkt dat Josina regelmatig last heeft van religieuze aandoeningen. Ze zijn meestal kort van duur, maar ze vallen alle dienstmeiden wel op. Ze verstoren echter nooit haar zakelijke en verstandige manier van handelen. 
Op 1 september getuigt Maghtelt Bartelomeus dochter van Heemstede oud omtrent vijfenveertig jaren dat ‘…mit goede discretie dan somtijs wel gebeurde datter somwijle een verloop (= bui, dat het zich ineens voordeed) quam dat sij sprack van de moniken papen vogelen ende andere die haar quelden mer en bleven gelijcke propoosten haar nijet langh bij …’ (zonder iets verkeerds te willen zeggen, het gebeurde wel eens dat ze in een ‘bui’ sprak over monniken, papen, vogels en andere zaken die haar bezighielden, ook al duurde het meestal niet lang)

Imeken Jansdoghter uit Haarlem getuigt op 11 augustus 1545: ‘dat die voornoemde Vrouwe somwijlen gepassioneert was spreeckende alsdan van monniken van papen vande craije van Sinte Jans ende diergelijcke sotte propoosten die sij sijde haar hooft te quellen ende indien noghtans ijemant bij haar quam als die voors. passie hadde ende haar sprack van saijcke die Heerlijcheijt van Schaagen aangaande ofte andere liet sij sulcke sotte propoosten…’ (dat de voornoemde Vrouwe gepassioneerd werd en het dan had over over monniken, over papen, over de kraaien van Sint Jan en dergelijke vreemde bewoordingen, waarvan naar ze zei haar hoofd vol was en toch als er dan iemand kwam terwijl ze zo’n bui had en over de zaken betrffende de heerlijkheid Schagen of iets dergelijks begon, dan stopte ze meteen met die gekkigheid…) 

Agniese Gerijts doghter uit Delft, oud omtrent 53 jaar, getuigt op 22 augustus 1549 dat: ‘…dat sij somtijs een passie int hooft creegh ende was alsdan nijet wel gestelt ende sprack lightvaardige propoosten hier van duijven ende craijen ende diergelijcke propoosten meer wel vaaren ende gaff die luijden goeden taal ende antwoorde…’ (dat ze soms dat ze soms last had van een soort aandoening en dan vreemd deed en het had over duiven en kraaien en dergelijke zaken meer, maar tegelijk stond ze direct daarna de mensen op een verstandige manier te woord)

Alle getuigenissen komen voor in de lange reeks getuigenissen verzameld door Frans en Ernst van Nijenerode en Elisabeth van Bronckhorst in het kader van het proces dat door Johanna van Schagen is aangespannen.


Zorgen, geen opvolger
Josina was zoals gezegd iemand met een bewogen en lang leven, tweemaal getrouwd, tweemaal weduwe, twee kinderen uit het eerste huwelijk die jong gestorven zijn, en vanaf 1480 tot vlak voor haar dood in 1543 actief als Vrouwe van Schagen. 

Na de dood van haar tweede man in 1524 groeien haar zorgen rond de heerlijkheid Schagen en haar bezittingen in de provincie Utrecht en die bij Velzen die ze erfde van haar moeder. Ze had geen directe erfgenamen aan wie ze de heerlijkheid Schagen en die bezittingen kon nalaten en dat baarde haar duidelijk zorgen. 


Willem Turck
In Haarlem woonachtig kreeg ze regelmatig bezoek van jonkheer Willem Turck18) die getrouwd was met haar nicht, Josina van Nijenrode geheten. In het begin vertrouwde ze deze Willem Turck. Daarnaast kende ze haar neef Jan van Schagen goed. Jan van Schagen was de zoon van haar oom Jan van Schagen die haar voogd een poos was na de dood van haar vader. Deze oom is overleden in of vlak voor 1518. Zijn zoon Jan van Schagen Jansz. volgde hem op als heer van de heerlijkheid Burghorn en daarnaast was hij net als zijn vader actief in Haarlem, als schepen en als burgermeester.19) Hij woonde ook in Haarlem in het Huis van Schagen in de Koningsstraat. Afbeelding hieronder

huis van Schagen in de Koni9ngsstraat te Haarlem. dl 1

 

Josina zegde aan Willem Turck haar goederen in de provincie Utrecht toe en die in Velzen en legde dat vast in een schriftelijke overeenkomst, gedateerd 17 juni 1531.20) Willem Turck had Josina van Schagen hiertoe weten over te halen, maar in de loop van de volgende jaren werd haar duidelijk dat hij haar had bedrogen. Hij liet de inkomsten van de landerijen en de landerijen zoals afgesproken  niet overschrijven op de naam van zijn vrouw, maar op zijn eigen naam. Dat was de bedoeling niet, want in dat geval zouden de goederen vervreemd worden en dus niet in de familie Van Nijenrode blijven. Frans en Ernst van Nijenrode wezen haar daarop. Zij waren beiden neven van haar, die bovendien nauwere familie waren dan de nicht met wie Willem Turck was getrouwd. Frans van Nijenrode was raad ordinaris, een hoge functie aan het Hof van Utrecht. Het is zeer waarschijnlijk dat juist hij had ontdekt wat Willem Turck had gedaan en van plan was. 

Van het oorspronkelijke plan haar andere neef, Jan van Schagen, erfgenaam te maken van de heerlijkheid Schagen met alles wat daarbij hoorde, zag ze daardoor ook af. Ze begon in de mening te verkeren dat ook hij haar had bedrogen of zou kunnen bedriegen. In de loop van dat jaar herziet ze die mening, zoals zal blijken.

Wat ze allemaal had toegezegd aan Willem Turck en dus naar zij meende aan haar nicht Josina van Nijenrode, staat beschreven in een document van 12 juli 1535.21) Twee vrouwen, Marij Meijnaerts en Margriet Everts, die bij haar dienden indertijd, legden tegenover Burgemeesters en Schepenen van Utrecht op verzoek van Frans van Nijenrode een getuigenis af, waarin de rol van Willem Turck en zijn procureur Aernt van Derthuijsen glashelder over het voetlicht komt.22)

Op 26 augustus 1535 herroept zij voor de leenmannen van de Graaflijkheid van Holland de door haar gedane schriftelijke toezeggingen aan Willem Turck.23) Die worden daarmee definitief ongeldig en van geen waarde. Tegelijkertijd legt ze vast dat dezelfde goederen zullen toekomen aan Frans en Ernst van Nijenrode, haar neven. Frans van Nijenrode wordt vanaf dat moment haar voogd en ze vertrouwt hem duidelijk volkomen.


Jan van Schagen erft
Op 15 december 1535 daaraanvolgend verklaart keizer Karel V dat Vrouw Joost, Vrouwe van Scagen, bijgestaan door haar voogd Frans van Nijenrode, raedt ordinaris in den Camere van onze ridder te Utrecht, haar heerlijkheid van Schagen met alles wat erbij hoort evenals de visserij van de Schagerkogge en Niedorper Kogge overdraagt aan haar neef Jan van Schagen, heer van Burghorn. 

De voorbereidende bespreking en vastlegging hiervan had plaats op 25 november daaraan voorafgaand tegenover twee leenmannen van de Graaflijkheid, Joost van Brederode en Claas Lottijnsz. Dit stuk24) dient vele jaren later ook als bewijsstuk in de zaak die voor de Hof van Holland dient op 20 september 1555. 


Het testament van 25 april 1539
Uit een overeenkomst gesloten tussen alle naaste familieleden, Jan van Schagen, Johanna (Janne) en Aechte van Schagen enerzijds en Francois en Ernst van Nijenrode en hun drie zusters Janne, Anna en Beatrijs, blijkt dat Josina op 25 april 1539 een testament heeft opgemaakt tegenover notaris Lambrecht Jacobsz. In deze overeenkomst laten Francois en Ernst van Nijenrode alle aanspraken betreffende de roerende duurzame goederen die werden vastgelegd in genoemd testament voor wat ze zijn. Ze zien ervan af. Daarentegen zullen deze goederen overgaan op Jan van Schagen en op de jonkvrouwen Janne en Aecht van Schagen. Daartegenover staat dat na de dood van Josina van Schagen Frans en Ernst van Nijenrode door de andere genoemde erfgenamen 1200 carolus gulden van veertig groten ’t Vlaams uitgekeerd zullen krijgen in contanten. Daarnaast zullen Frans en Ernst van Nijenrode en hun dienaren verplicht zijn rouwkleden te dragen bij de toekomstige uitvaart en ook die zullen door Jan van Schagen en Janne en Aechte van Schagen worden betaald. Mochten Jan van Schagen en Janne en Aechte van Schagen echter onterfd worden dan zullen zij de genoemde 1200 carolus guldens niet hoeven betalen en de rouwklederen niet hoeven bekostigen.25)


Het testament van 16 december 1541
Op 16 december 1541 wordt opnieuw en testament opgemaakt, ook nu bij notaris Lambrecht Jacobsz in Haarlem.26)

Ze wil begraven worden in de kerk van Schagen, ‘in haer ouders graff mit een eerbaerlick exequien (uitvaart) ende vuijtvaert nae haeren staet en condicie’.
Ze legt vast dat ze ‘maakt en fundeert’ twee beneficiën of vicarieën (zie noot 16). Een in de kerk van Schagen in haar kapel, de tweede in de parochiekerk van Haarlem. Ze denkt wat die van Schagen betreft ook aan haar grootvader Willem de Bastaard, aan wie ze mogelijk nog zeer vroege herinneringen heeft. Ze legt nauwkeurig vast wie er verantwoordelijk zijn voor deze vicarieën, wie er zorg moeten dragen voor de financiering en hoe dat moet gebeuren. Verantwoordelijk voor de uitvoering van dit testament zijn de vicecureijt van de kerk van Haarlem, Claes van Castricum, en haar arts, doctor in medicijnen, Jan Maertensz.

Ze legt daarnaast ook vast dat voor haar dood er geen sprake kan zijn van verkoop van enig allodiaal bezit. Alle roerend en onroerend goed van haar moeders kant zal naar Frans en Ernst van Nijenrode gaan. Naar wie de overige roerende en onroerende goederen zullen gaan, daarover zal zij later beslissen. Bovendien behoudt ze zich voor op alles wat in de testament is vastgelegd naar believen terug te komen.

Het testament is opgemaakt in Haarlem in het huis van Josina in de Smeetstraat in tegenwoordigheid van meester Jan Pietersz rentmeester en Claes Florijsz schout te Schagen, die zij daarvoor speciaal heeft gevraagd.

Een aantekening bij dit testament geeft aan dat dit het belangrijkste testament is dat een rol gespeeld heeft in het proces dat diende voor de Grote Raad van Mechelen op 23 november 1554, bovendien wordt het beschouwd als geverifieerd door het testament van 15 juni 1543 (er staat 14 juni) in festo Viti et Modesti bij welcken dit testament in date 16 december 1541 in allen sijnen articulen gehouden werd in volre waerde


Herroeping op 27 februari 1542
De volgende stap in deze reeks van testamenten, beschikkingen, herroepingen enz. wordt door Josina gezet op 27 februari 1541 (hofstijl, dat wil zeggen paasstijl). Het is dus 27 februari 1542, een half jaar voor het overlijden van Jan van Schagen. Haar procureur Willem van der Criep stelt tegenover het Hof van Holland dat Josina hersteld wil worden in al haar rechten en dat alle

 

balustrade Hof van Holland dl 1

 

Balustrade Hof van Holland. Rijksmuseum Amsterdam, objectnr. BK-NM-144


transporten en overdrachten ongedaan moeten worden gemaakt, voor zover het gaat om de heerlijkheid Schagen.27)

Eerdere documenten waarin overdracht en transport van de heerlijkheid werden geregeld van 24 augustus 1530 en 25 november 1535 moet Jan van Schagen teruggeven en beschouwen als van nul en generlei waarde. Bovendien moet Jan van Schagen alle nog oudere documenten betreffende de heerlijkheid Schagen, de visserij in de Schager en Niedorper Koggen, en nog een aantal andere bij name genoemde papieren teruggeven aan Josina. De tweeduizend carolus guldens die Jan van Schagen indertijd aan haar heeft overhandigd, zal ze weer teruggeven. Een reden voor deze herroeping staat in dit document niet vermeld.

Jan Willem, de procureur van Jan van Schagen, verzoekt om een kopie van hetgeen door Josina  voor het Hof te berde is gebracht. Over 14 dagen is de volgende zitting. 


Onbekende overwegingen rond herroeping
Wat er is gebeurd tussen 16 november 1541 en 27 februari 1542 is niet duidelijk.28) Hoe dan ook, Josina vraagt en krijgt van het Hof gedaan dat Jan van Schagen niet alleen het transport ongedaan maakt van de heerlijkheid van Schagen nadat hij de tweeduizend gulden weer heeft teruggegeven aan Josina die hij had moeten betalen bij de overdracht. Hij moet ook alle andere zaken die daarbij horen teruggeven. De visserij, alle documenten, schuldbrieven die hij in zijn bezit heeft, ook alle oude papieren betreffende de overdracht door Jacoba van Beijeren enz. moeten terug naar Josina. Dat is de eis. Zijn procureur, Jan Willem, vraagt een kopie van de eis en wil het proces voortzetten over 14 dagen, dus 12 of 13 maart 1542 (stilo curie = volgens de jaartelling van het hof: 12 of 13 maart 1541).


Jan van Schagen Jansz. sterft
Hoe dat is afgelopen is niet meer te vinden. De Batavia Illustrata29) vermeldt dat Jan van Schagen is overleden op 23 augustus 1542. Over zijn zoon, Willem van Schagen, wordt in de leenkamer van Graaf van Holland VIII Friesland 1254-164930) vermeld: 04-09-1542: Willem van Schagen bij dode van Jan, heer van Schagen, zijn vader; wat ook nog eens vermeld wordt in dezelfde leenkamer op 26 juli 1543. (Waarom tweemaal is duister). 

 

plattegrond Haarlem door Willem Outgersz Akersloot plusm. 1628 beeldbank NHA


Plattegrond van Haarlem door Willem Outgersz. Akersloot, ca. 1628. Beeldbank NHA

Laatste testament
Het eerstvolgende document is de laatste wil, gemaakt op de dag van haar overlijden, 15 juni 1543.31)

Niet alleen dit testament is overgeleverd, ook de getuigenissen van een aantal van de aanwezigen zijn bewaard gebleven. Deze getuigenissen stemmen in hoge mate overeen, zodat we letterlijk oog- en oorgetuigen zijn van wat zich in de ochtend en de middag van 15 juni 1543 in het huis van Josina in de Smeetstraat in Haarlem heeft afgespeeld.32)

Eerst het testament. Ze herroept om te beginnen wat ze nog niet zo lang geleden had herroepen. In eerste instantie maakte ze Jan van Schagen erfgenaam van de heerlijkheid van Schagen inclusief alles wat daarbij hoort aan tienden, visserij enz. Daarna herriep ze dat. Nu in dit laatste testament herroept ze deze herroeping, met andere woorden, Jan van Schagen wijst ze alsnog aan als haar opvolger in de heerlijkheid van Schagen. In casu dus zijn erfgenamen, want Jan Jansz. van Schagen is immers overleden. 

Verder regelt ze wat ze wil nalaten aan haar neven Frans en Ernst van Nijenrode.

De rest van dit testament gaat over het bedrag dat ze wil nalaten aan haar nichten Janne en Aechte van Schagen, de weduwe Van Boekhorst later Van Schooten en de weduwe Van Steenbeek. Ze regelt wat er moet gebeuren als een van beiden overlijdt of als beiden overlijden. Maar ze regelt ook wat er moet gebeuren indien een van beiden of beiden bezwaar aantekenen tegen haar beslissing Jan van Schagen aan te wijzen als haar leenvolger in Schagen. Ze weet dan al heel lang dat vooral Johanna (Janne) van Schagen het ermee oneens is dat Jan van Schagen de heerlijkheid zal krijgen. Die meent dat ze daar als oudste dochter van Willem van Schagen recht op heeft. Willem is de jongere broer van Albert, de vader van Josina.


Noten

1.)NHA, toegangsnummer 1, inventarisnummer 137, folio 74

2.)De Geer, p. 172 (ook 69)

3.)Leenkamer  Graaf van Holland VIII Friesland 1254-1649: 18-10-1466

4.)NHA, toegangsnummer 1, inventarisnummer 137, folio 84v-85r

5.)Dagvaarten Holland 1477 en Cornelis Aurelius, Die Chronyk van Hollandt, Zeelandt en Vriesland, Leiden 1517, dat XV capitel, folio 373 recto.

6.)NL-HaNA_1.10.01_357: Brief van remissie

7.)De Geer, p. 68-69

8.)De Geer, p. 69

9.)Leenkamer Proost van Sint Paulus 1221-1667 (2): 4-8-1484; ze zijn dan getrouwd (vroegste bronvermelding)

10.)W. van Gouthoven, D’oude Chronycke ende Historiën van Holland (met West-Vriesland) van Zeeland en Wtrecht, Dordrecht 1620, p. 201

11.) Idem, p. 201

12.)NHA, toegangsnummer 133, inventarisnummer 48, folio 103 e.v.

13.)NHA, toegangsnummer 133, inventarisnummer 48, folio 91v

14.)NHA, toegangsnummer 1, inventarisnummer 137, folio 55v

15.)RAA, Oud Archief Schagen, inventarisnummer 284

16.)NHA, toegangsnummer 1, inventarisnummer 137, folio 1v

17.)NHA, toegangsnummer 1, inventarisnummer 137

18.)De Geer, p. 52 e.v. en 116 e.v.

19.)D. Guldewagen en P. Steyn, Naam-register van de heeren van de regeering der stad Haarlem, van de Ministers van dien, ende van derzelver Commissien; als meede van eenige Ampten en Employen binnen dezelve (Haarlem 1733).

20.)De Geer, p. 120, onder 1535.

21.)De Geer, p. 120 en NL-HaNA_1.10.01_363

22.)NL-HaNA_1.10.01_363

23.)NL-HaNA_1.10.01_363

24.)NHA, toegangsnummer 133, inventarisnummer 28

25.)NL-HaNA_1.10.01_363

26.)NHA, toegangsnummer 133, inventarisnummer 3

27.)NL-HaNA_1.10.01_363

28.)Een mogelijke aanleiding voor Josina is de ziekte van Jan van Schagen. Hij krijgt, nog als burgemeester van Haarlem (en dat is hij ook in 1538, 1539 en 1540) een beroerte. Een beschrijving daarvan is overgeleverd in een getuigenis door zijn arts afgelegd op 13 september 1547 tegenover Burgemeesters, Schepen en Raide der stede van Haerlem. Dit getuigensi maakt onderdel uit van de stukken die behoren bij het proces dat door Johanna van Schagen wordt gevoerd tegen de erfgenamen van de Josina van Schagen, die haar leenvolger(s) in de heerlijkheid Schagen.

Het zou kunnen zijn dat ze hierdoor minder vertrouwen krijgt in zijn vermogen haar op te volgen als heer van de heerlijkheid Schagen.

29.)S.  van Leeuwen, Batavia illustrata ofte Verhandelinge vanden Oorspronk, Voortgank, Zeden, Eere, Staat en Godsdienst van Oudbatavia, ‘s – Gravenhage 1685.

30.)Leenkamer  Graaf van Holland VIII Friesland 1254-1649: 04-09-1542

31.)NL-HaNA_1.10.01_363

32.)NHA, toegangsnummer 1, inventarisnummer 137, folio 14v en 39r e.v.