Artikel

messing-en--groef

De messing-en-groeftechniek is een manier om een hechte, wind– en watervaste langsverbind-ing tussen twee houten planken te maken. Dat deze techniek zijn oorsprong vindt in Schagen zal – zelfs in Schagen – maar aan weinigen bekend zijn. De vermelding van dit feit gaat terug naar Dirk Burger van Schoorel in wiens kroniek over Schagen uit 1710 de Schager broers Tate en Huibert Philips de uitvinders ervan genoemd worden.

Het idee voor zo'n verbinding kan eerst opkomen wanneer er langs mechanische wijze, dus voldoende recht en fijn, kan worden gezaagd. Dat is pas eind zestiende eeuw, na de uitvinding van de houtzaagmolen door Cornelis van Uitgeest, het geval. Vóór die tijd gebruikte men het potdekselen' als langsverbinding voor planken. Daarmee was het veel lastiger was om een hechte verbinding te realiseren omdat de planken niet in elkaar staken, maar over elkaar lagen.  

Wanneer precies in Schagen de eerste zaagmolen is gebouwd is niet bekend. In 1629 staan er twee, waarvan een aan de Loet (nu Menisweg). Tate en Huibert hebben als timmerlieden in een van de molens gewerkt en daar het idee voor de messing-en-groefverbinding opgedaan. De nieuwe techniek betekent een aanzienlijke verbetering en zal op grote schaal toegepast gaan worden. De broers vragen octrooi aan bij het Hof van Holland, dit wordt verleend op 5 oktober 1617.
In het boek „Octrooien voor uitvindingen in de Nederlanden uit de 16e –18e eeuw" van G. Doorman vind je de naam „Philips" bij twee octrooien. Het Nationaal Archief in Den Haag, waar het boek aanwezig is, bezit ook de archieven van de Staten Generaal waar Doomans boek naar verwijst. Hieronder wordt voor de eerste van de gevonden teksten uit het boek en het daarin beschreven octrooi weergegeven. 

3.4b beschrijving registratie octrooi messing-en-groef1 doorman

Ga met de muis over de tekst om het octrooi zelf te zien 

De tweede treffer in het boek bewijst weer dat namen niet al te letterlijk moeten worden genomen. Dit octrooi spreekt namelijk van Huybrecht en Tate Philipssonen. Het is verleend in 1633 voor een verbetering van een scheprad voor een molen. 

Clapmolen (met een C), blijkt bij zoeken op internet voor te komen in een publicatie over Dirck Rembrandsz van Nierop en wel als onderdeel van de combinatie "Tade Philips (Clapmolen)". Over Tade (met een d) Philips valt heel wat te vinden op internet. In verschillende teksten wordt hij omschreven als landmeter en astronoom. Ook Dirck Rembrandsz van Nierop typeert hem zo in de door Marlise Rijks gepubliceerde briefwisseling met zijn vakgenoten. 

portretvannierop

Van Nierop geniet in die tijd, we schrijven begin zeventiende eeuw, landelijke bekendheid. Als selfmade wetenschapper Van beroep is hij schoenmaker, maar hij blijft geenszins bij zijn leest. Zijn naam duikt op in allerlei publicaties over wiskunde, zeevaartkunde, astronomie en astrologie. Ook treedt hij op als onderwijzer, landmeter en 'vermaner' van de Waterlandse doopsgezinden. In 1658 verschijnt van Van Nierop het boek "Nederduytsche Astronomia". Op pagina 17 van dit werk wordt een experiment beschreven dat uitgevoerd is door – daar is-ie dan! -Tade Philips.

Daarvóór heeft Van Nierop al, in een briefwisseling met de bekende wis- en natuurkundige (uitvinder van het slingeruurwerk) Christiaan Huygens, over Tade Philips geschreven. Hij noemt hem daar een autodidact, 'een man die noyt bij andere geleert hadde'. In het verzamelwerk van Marlise Rijks over de briefwisselingen van Van Nierop wordt gesteld dat Philips van grote invloed is geweest op Van Nierop. Gezien de korte afstand tussen Schagen en Niedorp ligt het voor de hand dat de twee elkaar goed hebben gekend.

Van Tade Philips zijn geen eigen publicaties bekend, maar dank zij de schoenmaker uit Niedorp is een door hem geformuleerd wiskundig vraagstuk bewaard gebleven. De volgende illustratie is een bewerkt fragment hieruit.  

probleem tade mouseover

Christiaen Huygens II (1629-1695) *oil on paper on panel *30 x 24 cm *signed b.l.: C.Netscher / 1671

Christiaan Huygens lost het probleem langs meetkundige weg op. Het punt is het 'gewogen' zwaartepunt van de driehoek. Als de bedijkers allemaal evenveel betalen, dan komt de kerk in het 'gewone' zwaartepunt van de driehoek.

De animatie Touw trekken om de kerk illustreert hoe de positie van de kerk beïnvloed wordt door ieders individuele bijdrage.  

De connectie tussen Tade Philips en Dirck Rembrandsz van Nierop is aanleiding voor nader contact met de Niedorp-kenner Jan Smit en voor het raadplegen van diens publicaties. Smit wijst op het bestaan van een derde octrooi (uit 1628) van de gebroeders Philips, voor "de uitvinding van een ronde wintmolen ofte een radt vol vleugels ofte wieken".  

Het opnieuw uitvoeren van een eerder uitgevoerde zoekactie met Google - bij het afronden van dit artikel - levert nieuwe resultaten op. Mogelijk is er in de tussentijd nieuw materiaal beschikbaar gekomen of zijn de zoekinstellingen voor Google dit keer anders dan de oorspronkelijke. Hoe dan ook: zoeken naar Tade Philips (als twee losse woorden) geeft enkele nieuwe treffers in de transcripties van de registers van de Generale Pacht.  

generalepacht 1633 en 1638Uit: Generale Pacht 1633 (links) en 1638 (rechts)  

De registers van de Generale Pacht bevatten de belastingaanslagen van inwoners van Schagen en omgeving. In de aanslag voor 1633 (zie hierboven) zien we dat Tade Philips dat jaar eigenaar is van de windwatermolen in Burghorn. Daar is het dus dat hij met zijn broer de ideeën opdoet voor een verbetering van het scheprad, waarvoor ze in datzelfde jaar 1633 een octrooi krijgen. 

Slotopmerkingen:

Het is zeer aannemelijk dat Tate Philips de inspiratie voor het probleem van de te plaatsen kerk heeft gevonden in zijn praktijk als landmeter. Bij welke bedijking kan zich zo'n probleem hebben voorgedaan? De bedijking van de Witsmeer/Schagerwaard vond plaats in 1630-1631, de tijd van Tade ...

Een uitgebreide versie van dit artikel staat elders op deze website.