Artikel

Beroving onder bedreiging, Schagen 1711

Op gegevens als de onderstaande baseerde de schout van Schagen als openbaar aanklager zijn pleidooien voor de schepenen van Schagen, als het gaat om zaken die een behandeling door schepenen waard zijn.

Dat Schagen van oudsher een centrale functie bekleedde als marktplaats en mede daardoor uitgroeide tot een centrum voor ambachtelijke bezigheden is bekend. De vestiging van de heer van Schagen in zijn slot in dezelfde plaats versterkte die centrale positie alleen maar, of bracht die deels tot stand.
De bevolking van Schagen is weer aan het afnemen, de achttiende eeuw met zijn langzame landelijke verval zal zich ongetwijfeld hebben aangekondigd, het aantal geboortes neemt af, het aantal mensen dat naar Schagen toekomt, wordt geringer. Het kasteel en de functie ervan neemt in bouwvalligheid toe en in betekenis af.
Toch, in zo’n plaats, waar vrij veel mensen woonden, gebeurde natuurlijk van alles en nog wat.
Zo stuitte ik, op zoek naar voorvaderen, op een notariële acte, opgemaakt door notaris Pieter van der Beeck. Hij deed dat op verzoek van de baljuw en schout Jochen van der Hofstede, op 24 oktober 1711. Die acte vond ik in het Regionaal Archief Alkmaar (inventarisnummer 4587, acte 186) speurend naar gegevens betreffende ene Cornelis Harcks. Er is meer dan een Cornelis Harcks, maar een ervan is een rechtstreekse voorvader van me. Het is niet onmogelijk dat het gaat om deze Cornelis Harcks.

Jan Jacobs Camper, oud omtrent 59, wonend aan de Lagedijk (hij woont er tijdelijk blijkens de acte; is hij seizoenwerker/landarbeider en komt hij uit Crabbedam?) en Pieter Adriansz, oud 40 jaar, dienaar van justitie in Barsingerhorn vertellen het volgende verhaal, dat er niet om liegt.

Eerst Jan Camper, die naar hij zich herinnert
‘morgen drie weken geleden, de 4e october van deze maand – immers tijdens de Crabbedamse kermis –’s avonds ten huize van Cornelis Soldaet op het Noord was. Daar waren ook Cornelis Harcsz en Claes Keijser aanwezig, die beide in deze plaats wonen. Hij had op hun aandringen een borrel gedronken en door hen gedwongen daarvoor twee stuivers betaald (die hij in hun bijzijn uit zijn beurs had genomen waarin zes gulden zat). Zoals de vrouw van Cornelis Soldaet hem later vertelde, hadden Cornelis Harcsz en Claes Keijser toen hij zijn geld uit zijn zak had gehaald, elkaar toegeknikt. Toen hij over achten vertrokken was en de huizen aan het Noord achter zich had gelaten, zag hij genoemde Cornelis Harcsz snel achter zich aan komen. En toen hij hem vroeg wat er aan de hand was, verkocht deze hem zonder iets te zeggen een geweldige dreun, zodat hij voorover op de weg viel. Daar een tijdje gelegen hebbend kwam hij overeind en miste een fles met kruiden en zijn genoemde beurs met ongeveer zes gulden aan geld erin. En ook Cornelis Harcsz was verdwenen, teruggekeerd naar Schagen. Hij kon niet ronduit beweren dat hij gezien en gevoeld had, dat Cornelis Harcsz hem het geld en ook de fles had ontfutseld. Maar hij was er heel zeker van, dat hij beide, geld en fles, nog had toen hij voorbij de huizen van het Noord was, en dat toen Cornelis Harcsz was verdwenen, de zak van zijn broek waarin het geld had gezeten, kapot gescheurd was.’

De tweede getuige, Pieter Aerijens (Adriansz), verklaart 
‘dat hij maandag jongstleden ’s avonds om elf uur het huis verliet van de Baljuw en toen hij de deur achter zich dichttrok, zag dat een van de deuren van het huis van Jan Schoorldam eveneens werd dichtgetrokken. Hij zag bovendien dat twee personen vandaar recht op hem af stevenden. Bij de poort komende van het adellijke huis van Schagen op de Herenstraat bleek de ene Lourens Kuijper en de andere Pieter Harcsz te zijn. En hij merkte dat deze laatste snel langs hem lopende, hem zeer goed opnam. Dat merkend riep hij, de getuige, Griet wat zal het wezen? Lourens Kuijper vroeg daarop: wie is dat en zelf antwoordde hij: het is Griet Das. Griet vroeg zich af of zij misschien een kansje kon wagen en toen hij dat had afgeslagen en hij verder liep, zag hij meteen dat ze opnieuw op hem afkwamen, terwijl hij hen steeds zijn naam hoorde noemen. Voor het huis van de weduwe Waterbal stond Cornelis Harcsz, die er ook bij hoorde. Toen hij vervolgens op of voor de stenen brug kwam, hoorde hij in grote haast mensen op hem af komen en hij zag al gauw dat het genoemde Cuijper en Pieter Harcsz waren. Vlak over de brug haalde Cuijper hem in, keerde zich om en trok zijn mes. Verscheidene malen, ondanks dat getuige hem waarschuwde, maakte hij steek- en snijbewegingen, tot hij tenslotte met zijn mes een korte tabakspijp ter lengte van ongeveer een handbreed, die hij in zijn mond had, bij zijn mond afsneed, zodat de brokstukken op straat vielen. Getuige rende langs het huis tot aan de voordeur en zag hoe Pieter en Cornelis Harcsz hem probeerden tegen te houden. Hij zag hoe Pieter Harcsz daarbij het blote mes in de hand had en merkte dat zij hem noodzaakten op de brug voor het huis van Marijtje Plaets halverwege rechtsomkeert te maken. Zo ontkwam hij op de Lagezijde, waar zij hem achtervolgden, en verder langs het kerkhof tot op de Loet, die hij passeerde en zo ontkwam hij over het land erachter met een schuitje over de vijver van de heer van Schagen naar huis. Onder- tussen heeft hij gehoord, terwijl hij op die manier ontsnapte, dat zij stonden te schelden en dreigden dat zij hem wel een andere keer te pakken zouden krijgen.’

Einde verhaal.
“Aldus opreght verleden en voltrocken ten bijwesen en overstaen van Hubertus Beets en Mues Dool mijn clerqen als versoghte getuijgen en ter oircond geteeckent

Jan Camper
Pieter Aerijens
H. Beets
M. Dool
P. van der Beeck”

Pieter en Cornelis Harcsz zouden indien het inderdaad gaat om de zonen van Harck Sijmons en Guertje Pieters (die op 27 februari 1678 trouwden), respectievelijk 26 en 21 jaar oud zijn en geboren en getogen zijn aan de Nes (of de Snevert). Hun broer Simon woonde later aan de Nes in een boerderij die hij overnam van zijn vader. Simon was de oudste zoon.

Lourens Cuijper kan familie zijn van de Cuijpers die in Schagen wonen, maar wie hij precies is, is niet te achterhalen.

Wie Griet Das is, blijft onopgehelderd. Er wonen Dassen in die periode in Schagen, maar wat ze doen voor de kost is niet bekend. Zij zou een kansje willen wagen, zegt ze in de acte, maar wat voor kansje? Biedt ze zichzelf aan in het donker? Verkoopt ze lootjes?

Cornelis Soldaet en zijn vrouw zijn niet te vinden in doop- trouw- en/of begraafboeken van Schagen. De kans is groot dat Soldaet een bijnaam is, van een Cornelis woonachtig op het Noord en caféhouder.

Claes Keijser zou een jaar of tien ouder kunnen zijn dan Cornelis Harcsz en van de Keins afkomstig zijn.

De weduwe Waterbal zou Grietje Klimmer kunnen zijn. Wanneer Waterbal is overleden, is niet te achterhalen, maar zijn vrouw Grietje Klimmer leeft in 1711 nog.

Marijtje Plaets of Plaetsius woont inderdaad aan de Lagezijde, de Legesijde, kennelijk recht tegenover het bruggetje dat Hoogzijde en Laagzijde met elkaar verbindt, een stukje voor de stenen brug over de Laansloot.

De stenen brug waarvan sprake is zou de brug over de Laansloot kunnen zijn, op de kop ervan, waardoor je de Hoogzijde kon vervolgen richting Molenstraat. Het oor van de brug is mogelijk het vanuit de wal uitstekende deel nog vaste grond voordat de eigenlijke overbrugging begint en waarop de de brugdelen rusten. 

Pieter Adriansz loopt, rent dan vanuit het huis van zijn baas, de baljuw, wonend aan het begin van de Loet (gezien vanuit de Herenstraat) of aan het eind van de Herenstraat (gezien vanuit de Markt) door de Herenstraat, langs de poort van het kasteel (tussen Het Oude Slot en de Posthoorn in), de Hoogzij op, wil de stenen brug over die over de Laansloot ligt, merkt dat dat niet kan, rent terug de Hoogzij op naar het bruggetje dat Hoogzijde en Laagzijde verbindt, gaat eroverheen naar de Laagzij, rent de Laagzij af terug naar de Markt, langs het kerkhof, de Loet op en pakt daar het schuitje (ongeveer waar nu de dansgelegenheid KDanz is) en vaart over het water achter de huizen om richting kasteel en weg is hij.

Of deze getuigenverklaring op verzoek van de baljuw en schout Van der Hofstede ook geleid heeft tot een vervolging van de drie heren, is niet bekend. Dat probeer ik een dezer dagen op te zoeken in Alkmaar of Haarlem. De baljuw zal toch niet voor niets aan de beide slachtoffers gevraagd hebben hun verklaring tegenover de notaris af te leggen. Zeker zullen zij zich bij hem hebben beklaagd over de misdragingen van Claes Keijser, Lourens Kuijper, Pieter en Cornelis Harcsz. Wat ze doen, ziet er toch niet echt uit als kwajongesstreken!