Artikel

Een der beruchtste ziekten in het negentiende-eeuwse Nederland was de cholera of blauwe dood. De herkomst van besmettelijke ziekten werd nog overheerst door bakerpraat. Men meende dat cholera onder meer verspreid werd door rottingsgassen in stilstaand water en kon toeslaan door het eten van onrijp fruit.

Zo werd in 1832 van overheidswege geadviseerd geen onrijpe kruisbessen te eten en kwam het in Schagen tot een kermisverbod, aangezien opeenhopingen van mensen en drinkgelagen eveneens de cholera zouden bevorderen. Tussen 1830 en 1866 woedden in Nederland zeven cholera-epidemieën, een waarvan in 1855 te Schagen vele slachtoffers eiste.

Moeizame verbetering van de hygiënische omstandigheden

Na 1866 verdween de cho­le­ra vrij­wel geheel uit Ne­der­land. Het inzicht won terrein dat de ziekte door contact met smetstoffen werd overgedragen. Hygiënische en sanitaire vraagstukken kwamen in de belangstelling en richtten de aandacht op de drinkwatervoorziening en het dempen van grachten en sloten, die vaak als riolen fungeerden. Langs moeizame weg werden gezondheid en hygiëne een gedeelde zorg van overheid en particulier initiatief. Vanaf 1850 waren de grote steden in Nederland begonnen met de aanleg van hun eigen gemeentelijke waterleiding. Ten plattelande werd die noodzaak niet gevoeld. Men meende er beduidend gezonder te leven dan in de steden, met hun stinkende grachten, nauwe straten en bedompte kotten. Maar de realiteit was anders. Veel woningen in de dorpen waren slecht onderhouden en te klein voor de doorgaans grote gezinnen. De door het gouvernement uitgevaardigde bouw- en woningverordeningen werden niet of onvoldoende nageleefd. Het regenwater kwam via vermolmde daken en rottende goten in de regenbakken en putten, waaruit men zijn drinkwater schepte. De hygiëne was ver te zoeken, net als in droge jaren het water zelf.

Nog middeleeuws

Ook in Schagen was het met de hygiëne, naar hedendaagse maatstaven, tot 1923 nog middeleeuws gesteld. Als regenwater schaars was deed men de vaat en de was in water uit sloten ‘waarop legio privaten uitkomen en de uitwerpselen in ronddrijven’.  De staat van deze sloten werd veelal verwaarloosd. Sommige waren met open water verbonden, andere niet. Uit deze stilstaande poelen steeg, vooral in warme maanden, een stank op die maar moeilijk viel te negeren. Tussen en achter de huizen lagen vuilnishopen en mestvaalten. Een ingezonden brief in de Schager Courant van 27 mei 1886 hekelt ‘hoe op vele plaatsen (adres de sloot achter de schoolstraat, de zoogenaamde sloot tusschen de R.K. kerk en de R.K. school, de sloot aan het einde der laan, als men van de spoor afkomt, en vooral de achtersloten van de nieuwstraat) privaten en rioolen uitloopen, zonder, ik zeg niet genoegzame, maar zelfs voor het oog fatsoenlijk bedekking, afsluiting of hoe men het noemen wil. Wat moet daarvan de vrucht zijn, als wij eens a.s. zomer een hitte krijgen als waarvan wij l.l. een voorproefje gehad hebben?’


Een gezondheidscommissie ingesteld

Niet dat de gemeente op zijn handen zat. In 1884 was een commissie ingesteld die moest rapporteren over de toestand van de sloten. In het rapport stond een waslijst van verbeterpunten, waaruit onder meer is af te leiden dat Schagen toen al een tonnenstelsel bezat. Daarop benoemden b. en w. een gezondheidscommissie, die had toe te zien op de volgende voorschriften:

  1. Geen privaten of riolen binnen de kom der gemeente mogen op eenigerlei wijze uitloopen op slooten die niet 3 M. breed en 0,75 M. diep zijn, en aan twee zijden in open verbinding staan met het vaarwater. (Duikers en zoogenaamde pompen gelden niet.)
  2. De eigenaars der slooten zijn verplicht deze op de voorgeschreven diepte te houden. Jaarlijks wordt minstens tweemaal hiernaar een onderzoek ingesteld en laat de gemeente die slooten of gedeelten, welke niet aan de voorgeschreven breedte en diepte voldoen, op kosten der eigenaars in orde brengen, die dan tevens worden beboet.
  3. Het is op boete van 3 tot 25 gulden verboden faecale of andere vuile stoffen bij nacht of bij dag in slooten langs den openbaren weg te werpen; eveneens is het werpen van vuil op den openbaren weg op gelijke boete verboden.
  4. Dagelijks vóór ’s ochtends 9 uur wordt asch en ander vuil voor rekening der gemeente opgehaald; de faecaliën in behoorlijk gesloten tonnen.
  5. Jaarlijks wordt uitbesteed het brengen van 365 M3 klei op het terrein voor de faecaliën en meststoffen bestemd. De opzichter is verplicht dagelijks 1 M3 van deze aarde over het opgehaalde vuil uit te spreiden.
  6. Besmet beddegoed, kleeren en andere ter vernietiging bestemde voorwerpen worden op het terrein voor de faecaliën bestemd in een daarvoor ingerichten oven verbrand.
  7. Mesthoopen moeten binnen de kom der gemeente minstens 10 M.van eenig bewoond huis, en minstens 10 M. van den openbaren weg verwijderd zijn.  Dit laatste geldt ook van buitenshuis geplaatste privaten.
  8. B. en Wethouders worden in het toezicht op de handhaving dezer verordening bijgestaan door eene door den Raad benoemde Gezondheids-Commissie, die tevens adviseert in alles wat de openbare gezondheid bevorderlijk kan zijn.

Voorlichting en toezicht.

Voorlichting en toezicht sorteren geleidelijk aan effect. Grote uitbraken van cholera komen in het laatste kwart van de 19e eeuw niet meer voor in onze streken. De tyfus blijkt moeilijker uit te bannen. Elk geval brengt niet alleen een paniekreactie op gang, maar ook indianenverhalen. Zo meldt in 1886 ene Veritas in de Schager Courant een epidemische uitbraak van ‘die vreeselijke gesel, de Typhus’, in Winkel. Een Winkelaar die enige dagen later in Hoorn ter markt gaat wordt daar gemeden omdat, naar hij te horen krijgt, in zijn woonplaats al 80 personen zijn besmet en 60 overleden. In werkelijkheid zijn dan 5 besmettingsgevallen geteld en is nog niemand bezweken. Het aantal zieken loopt overigens wel op naar 90. In 1909 luidt de gezondheidscommissie van  Langedijk de noodklok vanwege de tyfus, ‘die nu reeds sinds eenige jaren telkens weder in het gebied van Geestmer Ambacht optreedt’. Gepleit wordt voor invoering van het tonnenstelsel, waarover Schagen dan al zo’n 25 jaar beschikt. Tyfus komt in de Magnusveste dan ook niet meer voor. Maar de roep om een waterleiding, die in de grote steden van Nederland al tientallen jaren in gebruik is, wordt sterker.

Plannen voor een waterleidingnet

In hetzelfde jaar 1909 geven de gezondheidscommissies van Hoorn, Enkhuizen en Schagen opdracht aan ingenieur J. van Hasselt te Amsterdam om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een waterleidingnet voor alle 41 gemeenten – samen 80.000 zielen – binnen de Westfriese omringdijk. Na drie eeuwen slaan de Westfriezen dus nog eens de handen ineen. Nu niet om het water te weren met een gezamenlijke dijk, maar om het naar binnen te halen met een gezamenlijke waterleiding. Den Helder heeft dan al een waterleidingnet, Alkmaar ook. Beide betrekken hun water uit de duinen. Datzelfde staat ingenieur Van Hasselt voor ogen. Hij beveelt de brede Schoorlse duinen aan. Het leidingnet op zijn tekentafel voorziet in een buizenstelsel door heel West-Friesland en watertorens in Schagen, Winkel, Oudkarspel, Berkhout, Medemblik, Hoogkarspel en Hoorn. In het comité Westfriese waterleiding benoemt Schagen zijn kersverse burgemeester jhr. Van Doorn als afgevaardigde, overigens ‘met geen enkele verplichting der gemeente wat de verdere finantieele zijde der zaak betreft’.

Om de wenselijkheid van waterleiding extra kracht bij te zetten wijst de gezondheidscommissie Schagen erop dat het aantal tyfusgevallen in West-Friesland (12,2%), alarmerend hoger is dan bijvoorbeeld in Alkmaar (1,3%) en Den Helder (3%). In de vele kleine gemeenten in West-Friesland komt dat argument aan, want onder de tyfus hebben zij alle geleden. Maar een sterker argument pleit tegen de aanleg: wie gaat die waterleiding betalen? Want, merkt een raadslid op: ‘De menschen hebben meer gebrek aan geld dan aan water’. De meningen op straat wisselen met de regenval. Bij droogte vraagt men zich af of het niet hoog tijd wordt voor een waterleiding, na een flinke bui ziet men er de noodzaak niet van. Voor en tegen houden elkaar gevangen. Hoorn is ongeduldig en lonkt in 1910 al naar een variant voor oostelijk West-Friesland, die zal resulteren in een eigen gemeentelijke watervoorziening. Doordat het niet alle neuzen dezelfde kant op krijgt, raakt de fut uit het comité Westfriese waterleiding.


PWN

Het is 1919 als Gedeputeerde Staten voorstellen om een provinciaal waterleidingbedrijf op te richten. De tot dan toe opererende drinkwaterbedrijven zijn ofwel particuliere initiatieven, die vooral de winstgevende gebieden exploiteren, ofwel gemeentelijke bedrijven, die vooral het belang van de eigen inwoners dienen. Met de overname van de waterleidingbedrijven Zaandam en Alkmaar ontstaat in 1920 het Provinciaal Waterleidingbedrijf van Noord-Holland. Den Helder en Hoorn laten zich inlijven. De anderen aarzelen. Met name kleine gemeenten, zoals Barsingerhorn en Wieringerwaard, achten de kosten voor de burger veel te hoog en menen te kunnen volstaan met grotere waterbakken. Ook voelen zij niets voor de verplichte aansluiting die het PWN verlangt van elk huisgezin in de gemeentekernen. Dan wordt het september 1920 en treden twaalf (!) maanden van extreme droogte in. Oogsten verdorren te velde. Koeien worden al in juni bijgevoerd, omdat er geen gras meer op het weiland staat. In de dijken trekken scheuren. Vissen sterven bij massa’s door de verzilting van de sloten. Regenbakken staan leeg. ‘Beter propagandist vóór waterleiding is zeker niet te vinden, dan de  d r o o g t e’, merkt de Schager Courant (droogjes) op. Drinkwater moet worden aangevoerd met schuiten en treinen. Ook naar Schagen, dat zich meteen aanmeldt als afnemer van het PWN. De toeloop van dorstende gemeenten is dan zo groot en er moeten in West-Friesland dusdanig veel buizen gelegd, dat de Schagenaars pas in 1923 kunnen proeven van leidingwater uit de kraan.

De laatste tonnenwagen

De privaten boven sloot verhuizen nu zoetjesaan naar poepdozen in of tegen de woning, het tonnenstelsel wint terrein. Wie de vijftiger jaren heeft meegemaakt herinnert zich de laatste tonnenwagen nog. Een als huifkar opgetuigde vrachtauto, waarmee de ambtenaren der openbare werken huis aan huis de burger van zijn volle ton verlosten. De lege namen zij mee het huis in. De volle tilden zij uit de poepdoos en op de schouder, droegen hem naar buiten tot voor de woning, waar een op de wagen gezeten collega hem bij de andere tonnen onder de huif zette. Deze collega heette Klaas Bruin; nomen est omen. Hij werd in de volksmond Klaas Poeptaai genoemd. De tonnen gingen naar de gemeentelijke vuilnisbelt aan de Hale, waar zij werden geledigd. Stoute jongetjes werden door hun ouders gemaand hun leven te beteren, anders moesten ze voor straf met Klaas Poeptaai ‘drollen sorteren op de belt’. De bewoners van de in 1920 nieuw opgeleverde Magnusbuurt waren de eersten die in Schagen de ton konden verruilen voor het watercloset met spoelbak. Pas tegen 1960 maakte de tonnenwagen zijn laatste rit door Schagen.


Streamers

-        Tussen 1830 en 1866 woedden in Nederland zeven cholera-epidemieën

-        sloten ‘waarop legio privaten uitkomen en de uitwerpselen in ronddrijven’

-        De tyfus blijkt moeilijker uit te bannen

-        watertorens in Schagen, Winkel, Oudkarspel, Berkhout, Medemblik, Hoogkarspel en Hoorn

-        ‘De menschen hebben meer gebrek aan geld dan aan water’

-        Dan wordt het september 1920 en treden twaalf (!) maanden van extreme droogte in

-        De tonnen gingen naar de gemeentelijke vuilnisbelt aan de Hale