Artikel

Over schooien

Weinig bezoekers van café-restaurant De Posthoorn weten dat ze zich op bijzondere grond bevinden. Samen vormen namelijk Slothotel Igesz, café Het Oude Slot en De Posthoorn de vroegere voorburcht van wat ooit het kasteel te Schagen was. De Posthoorn was in die voorburcht het oostelijke paviljoen. 'Zit er in dit pand nog één steen uit die tijd?' vraag ik Jan Peetoom. 'Ik ben 'm nog niet tegengekomen', antwoordt Jan.


De reden voor mijn gesprekje met Jan Peetoom is niet slot Schagen, maar een recenter deel van de geschiedenis: de totstandkoming van de Westfriese folkloremarkt. Toen in 1953 de eerste was gehouden, had Jan als kleine jongen de voorbereidingen van dichtbij kunnen volgen. Aan de ronde tafel in De Posthoorn smeedden zijn vader, Gert Pater en Piet Vroegop immers hun plannen. 'Gert Pater was de man met de meeste ideeën', weet Jan. 'Hier aan tafel bespraken ze die, onder andere met Jaap van Zoonen. Er zaten ook vaak andere lui bij. Je moet je voorstellen dat er nog helemaal niks was. Geen dansgroep, geen Uienhoop, geen optocht. Er moesten karren en paarden komen en verklede mensen. Wie gingen die mensen worden? En wat moesten ze aan? Pater, Vroegop en mijn vader kenden natuurlijk iedereen en ze kregen al snel een aantal enthousiast. Dokter Koning, Jan Korstjens, Jaap Zwart, Cor Beers de schoenhandelaar. Maar er was ook weerstand. Burgemeester Wognum wou er eerst niets van weten. Die ging pas later om'.


'Wat was de rol van je vader en van Piet Vroegop?' vraag ik Jan.


'Vroegop zat als koopman alle dagen langs de weg. Die zag de ene keer in een of andere schuur een oude boerenwagen ongebruikt staan. De andere keer wist hij ergens een paard. Dat huurden ze dan zo lang de folkloremarkten duurden. Mijn vader was een zwager van Nan Spaan, de paardenhandelaar. Hij kwam ook met een paar paarden voor de dag. Die liepen dan tien weken op een landje dat ze gratis van iemand mochten gebruiken. Zo waren ze overal aan het schooien. Maar niet alles ging voor niks. Er moest voor geld gezorgd worden. Pater haalde dansgroepen naar Schagen. En een big band, weet ik nog. Die traden op in de Muziektuin en 's avonds bij Niek Raven. Van het entreegeld was een deel voor de Westfriese markt. En ze bedachten een lotenactie. Boekjes van vijfentwintig en een gulden per lot. Die boekjes wilden ze op de toonbanken van de middenstanders leggen, zodat die aan hun klanten loten konden verkopen. Nou, daar was lang niet iedere winkelier van gediend hoor. En dan was daar weer ruzie over. Maar ieder die meedeed was er één. Die boekjes deelden ze uit aan wie ze tegenkwamen. 'Verkoop jij voor ons deze loten', zeiden ze dan. 'Hier, ik koop van jou de eerste'. Dan gaven ze zo iemand een gulden. Ze hebben er op die manier heel wat eigen geld aan uitgegeven. Iedereen sleepten ze erbij. Gert Pater hees zijn hele gezin in een Westfries pak. Bij ons ging het net zo. Hij had een keer opgevangen dat er op de Stolpen pony's te huur waren. Dat leek ze prachtig in de optocht: kinderen op ponykarren. Ik denk dat ik tien was, maar ik kon met Jan Zwart lopend naar de Stolpen hoor, om die pony's op te halen. En daarna op zoek naar karretjes. Alle dagen waren ze ermee bezig.'


'Heb je nog een anekdote Jan?'


'Ja, de mooiste vind ik nog altijd die van Ma Koot. Zij reed mee in de optocht, in haar invalidenwagen met benzinemotor. Die motor had ze tijdens de optocht niet aanstaan, maar haar wagen paste natuurlijk helemaal niet bij de folklore. Hoe kwamen ze van Ma af? Uiteindelijk hebben ze haar toch maar verteld dat ze niet meer mee mocht doen. Daarop schreef ze een protestbrief, omdat ze naar eigen zeggen een van de toeristische attracties van de optocht was. Inderdaad werd ze veel gefotografeerd, vooral omdat ze altijd haar twee honden bij zich op de wagen had. Die droegen allebei een platte pet en een rode zakdoek om hun hals. Toen is een compromis gesloten. Ma mocht niet meer in de optocht, maar wel er direct achteraan. Dat heeft ze nog jaren volgehouden'.