Artikel
Waterwegen in en om Schagen
De kop van Noord-Holland bestond in de twaalfde en dertiende eeuw grotendeels uit water: zee, binnenzee, kreken en meren. De meren waren onderling verbonden door vaarten en sloten. Schagen lag in feite aan de zee.
Door de vele hevige stormen in de twaalfde en dertiende eeuw kalfden de oevers af en de meren werden steeds groter. Als bescherming tegen het water werden eerst terpen opgeworpen.
Daarna ontstond langzamerhand een stelsel van dijken, waaronder de toentertijd voor West-Friesland zeer belangrijke Westfriese Omringdijk. Sinds de dertiende eeuw beschermen de Westfries Omringdijk, de vier kilometer lange Tolkerdijk, de Oudedijk en de Valkkoogerdijk Schagen tegen binnendringend water. De Tolkerdijk hield het water uit de Witsmeer tegen. De Westfriese Omringdijk, de Oudedijk en de Valkkoogerdijk keerden het zeewater uit de Zijpe. Zonder die dijken was het water naar alle waarschijnlijkheid doorgestroomd naar de Waert (thans de polder Heerhugowaard), die toen een groot meer was. West-Friesland was dan een eiland geworden. Of Schagen het dan droog gehouden had is nog maar de vraag.
Transport over het water
Sloten, vaarten en meren waren erg belangrijk voor het vervoer van mensen en goederen van en naar Schagen. De landwegen waren daartoe niet geschikt. Er waren er weinig en ze verkeerden over het algemeen in slechte staat. Ze waren niet verhard en erg smal. Het vervoer over water kostte minder moeite en was daarom goedkoper. Omdat de betekenis van Schagen als marktplaats vanaf 1450 aanzienlijk groeide, nam de behoefte aan een goed geregeld transport voor mensen en goederen toe. Vanuit Schagen voeren heel wat schepen over de binnenwateren naar Alkmaar, Hoorn, Haarlem, Amsterdam en nog verder. Uit die behoefte ontstond een betrouwbaar beurtvaartstelsel dat regelmatige diensten onderhield. Daarnaast bestonden er handelsroutes over het water naar diverse Hanzesteden en Engeland. Kolhorn speelde daarin een belangrijke rol als zeehaven.
Vanuit Schagen en naar Schagen moesten de schepen door de Witsmeer.
Daarbij vormde de Tolkerdijk een obstakel. De schuiten werden via een zogenaamde overhaal of overtoom met mankracht over de dijk getrokken. Een houten helling fungeerde daarbij als een soort glijbaan.
Overzetten was zwaar werk, daarvoor moest tol betaald worden. Later werd een sluis gebouwd maar de tol bleef. Die plaats werd de “Scagher Tolhekke“ genoemd, die naam veranderde in de loop der tijd in “Tolke”. In 1639 werd de Witsmeer drooggemaakt. Om de beurtvaart van en naar Schagen tegemoet te komen werd een brede vaart door de nieuwe polder aangelegd, de “Scaghervaert”. Bij de ringdijk aan de zuidzijde van de Witsmeer kwam de Schager Verlaat, een sluis waar de schepen werden geschut. Zo telde de vaartocht vele hindernissen en even zoveel punten waar tol geheven werd. Na de overhaal vervolgde de schipper zijn weg naar Schagen over de Tolkervaart, de Tjallewallervaart (of Avendorpervaart), de Langesloot, de Meersloot naar de Laansloot (de gracht aan de Laan).
Het bekende bruggetje bij de terp Avendorp overbrugt nog steeds de Laansloot (zie hieronder).
Indien de schipper aan de Bierkade, de Noordzijde van de huidige Loet moest zijn, ging hij aan het eind van de Tjallewallervaart rechtsaf door de Loetervaart langs de Menisweg (zie hieronder).
De schipper die voornemens was de tolheffing te omzeilen en daartoe Schagen via het Noord binnenvoer, kwam bedrogen uit. Op de hoek van het Noord en de Nes stond een tolhek. De woning die bij die tol hoorde staat er nog en heet heel toepasselijk “Het Tolhuis”. Hieronder „het Tolhek”,
In de zestiende eeuw ging de economie in het gewest Holland groeien. Het was een vooraankondiging van de zeventiende eeuw, de Gouden Eeuw voor de Republiek der Verenigde Nederlanden. In West-Friesland leidde dit tot meer werk voor de schippers. Omdat de economische belangen groot waren ontstonden er strubbelingen tussen Hoorn en Alkmaar. Ook Schagen ondervond daarvan hinder. Hoorn en Alkmaar probeerden hun eigenbelang voorop te stellen door zoveel mogelijk de waterwegen naar de eigen stad open te houden en te verbeteren en de pogingen van de concurrerende stad om hetzelfde te doen daarbij te dwarsbomen.
Vanaf de zeventiende eeuw werd een stelsel van vaarwegen aangelegd met jaagpaden ernaast. De trekschuiten vertrokken onder andere vanaf de Gemeentesteiger aan de Loet (zie hieronder) naar Alkmaar, Amsterdam, Haarlem, Leiden en Rotterdam.
Ook aan de Laan was een gemeentesteiger. Op onderstaande foto achter de brug.
Een bootreis naar Alkmaar duurde zeker vier tot vijf uur. Door de droogmakerijen in de zeventiende eeuw verdwenen veel meren en vaarwegen. Voor het scheepsverkeer moest steeds een nieuwe verbinding gevonden worden of gemaakt.
Ook in de negentiende eeuw bleef het vervoer over water belangrijk. De schepen werden echter groter en de behoefte aan diepere waterwegen nam toe. Het Noord-Hollands Kanaal werd gegraven en in 1930 het kanaal Schagen-Kolhorn.
Dat het in de twintigste eeuw anders zou worden kon men toen niet bevroeden. De vrachtauto kwam zag en overwon. Het vrachtverkeer over de weg nam toe ten koste het vervoer per schip.
De fraaie bruggetjes en voetpaden verdwenen langzamerhand uit het landschap. Daarom is het mooi om te zien dat er twee bruggetjes in de stijl van de Kakelepost zijn bijgekomen. Zij overbruggen twee sloten in het nog niet zo lang geleden aangelegde voetpad langs de Schager Wiel.