De tes­ta­menten van Josina van Bei­jeren van Scha­gen (ca. 14671543). Deel 1

Inlei­d­ing
Na de beschri­jv­ing van de zonen van Willem van Beieren van Scha­gen, Albert, Jan en Willem volgt hieron­der een ver­haal over de dochter van Albert, Josina, en over Johanna en Agatha, de dochters van zijn broer Willem.

Josina is de Vrouwe van Scha­gen als opvol­g­ster van haar vader en groot­vader. Johanna (en in haar schaduw Aechte, Agatha) is degene die let­ter­lijk het leven lang aast op de heer­lijkheid Scha­gen na de dood van Josina. Josina, tweemaal getrouwd, is een zeer gods­di­en­stige vrouw, ze heeft haar leven lang last van een ‘passie in het hooft’, we zouden nu zeggen dat ze lichtelijk last heeft van een zekere gods­di­enst­waanzin. Dat stond echter zoals we zullen zien haar ver­mo­gen om de heer­lijkheid te besturen niet in de weg, zoals we zullen zien in deel 1 van dit verhaal.

Johanna wordt geplaagd door de gedachte dat zij meer recht heeft op de heer­lijkheid na de dood van Josina dan haar volle neef Jan en zijn erf­ge­na­men en gaat daar­toe geen enkele gerechtelijke pro­ce­dure uit de weg. Daarover gaat deel 2 van deze geschiedenis.

De tes­ta­menten
Het ver­haal, de geschiede­nis van het tes­ta­ment of liever de tes­ta­menten van Josina beslaat 20 jaar, tussen 1535 en 1555. Het gaat feit­elijk om twee erfenis­sen. Goed­eren van de fam­i­lie van Nijen­rode in Utrecht en rond Velsen aan de ene kant, de heer­lijkheid Scha­gen en de vis­serij van Schager en Niedor­per Koggen anderzijds.

Tien jaar na de dood van haar tweede man, Joost van Bors­se­len, bas­taard van Brig­dam, voelt Josina dat het tijd wordt haar tes­ta­ment op te maken. Het spreekt voor haar vanzelf dat de bezit­tin­gen van de fam­i­lie Van Nijen­rode, die ze heeft geërfd via haar moeder, in de fam­i­lie van Nijen­rode bli­jven. Zon­der slag of stoot gaat dat niet, maar uitein­delijk vindt ze twee neven, die er vol­gens haar het meeste recht op hebben. Wat de heer­lijkheid Scha­gen betreft zijn er twee gegadig­den. Haar neef Jan, zoon van haar oom Jan, is de ene. Haar nichten Johanna en Agatha, dochters van haar oom Willem, de andere.

Josina’s afkomst
Als Josina (Joz­i­jna, Joz­i­jna, Josi­jna) in de namid­dag van 15 juni 1543 sterft in het bijz­ijn van haar ‘kamer­wijf’ en haar dok­ter, heeft ze een bewogen dag achter de rug. Boven­dien is het de laat­ste dag van een bewogen leven. Na het over­li­j­den van haar tweede man, Joost van Bors­se­len, in 1524 in Den Haag, woont ze nog twee jaar daar en ver­huist ver­vol­gens naar een huis in de Smeet­straat (nu de Smedestraat) in Haar­lem1).

Gezicht op Haarlem beeldbank HNA dl 1

Gezicht op Haar­lem. Beeld­bank NHA
Af en toe bezoekt ze het Huis te Scha­gen, maar uit wat er verteld wordt, blijkt dat ze dit toch vrij zelden doet.

Hoe oud ze is gewor­den, is niet bek­end, maar de schat­ting is dat ze bij haar over­li­j­den tegen de 80 jaar oud is. Haar vader Albert van Bei­jeren van Scha­gen trouwt in of omtrent 1464 met Adri­ana (Adri­aan) van Nijen­rode2). De huwelijkse voor­waar­den wor­den in dat jaar vast­gesteld. Op 18 okto­ber 1466 wordt in de leenkamer, bek­end als ‘Graaf van Hol­land VII Fries­land 12541649’ aangetek­end: Lijftocht van Adri­aan van Nijen­rode, gehuwd met Albert van Scha­gen, op 100 gouden leeuwen. Het is eve­neens het jaar waarin Willem van Bei­jeren van Scha­gen, de bas­taard van Hol­land, de heer­lijkheid Scha­gen over­draagt aan zijn oud­ste zoon Albert3). Uit het huwelijk wordt een dochter geboren. Of er meer kinderen zijn geboren en vroeg overleden, is niet bek­end. Josina zal geboren zijn in plus­mi­nus 1467, met een marge van 3 jaar eerder of later. Ze is dus zo goed als zeker 75 jaar of ouder als ze in 1543 over­li­jdt. Ze vertelt zelf aan een van haar vele dien­a­ressen dat ze oud en moe is, zodat ze de kelder­trap niet meer af kan en de zold­er­trap niet meer op4).

Jeugd­jaren
De jeugd van Josina wordt getek­end door een vader die ver­plichtin­gen jegens zijn broers en zusters niet nakomt. Haar groot­vader Willem van Bei­jeren, bas­taard van Hol­land, had van zijn heer en neef Fil­ips de Goede, toestem­ming gekre­gen om aan zijn kinderen jaar­lijks een bedrag uit te keren afkom­stig uit de inkom­sten van de heer­lijkheid Scha­gen en de vis­serij van de Schager en Niedor­per Koggen. Vanaf het moment dat hij de heer­lijkheid had overge­dra­gen aan zijn oud­ste zoon, had die ook deze ver­plicht­ing overgenomen. Alleen, hij kwam die niet na. Dat leverde zeer onverk­wikke­lijke sit­u­aties op. Uitein­delijk liep dat zo hoog op en gedroeg Albert van Scha­gen zich als heer van Scha­gen zodanig dat het Hof van Hol­land besloot hem gewapen­der­hand te benaderen in zijn slot in Scha­gen. Dat werkte. Hij gaf zich over in gevan­gen­schap en werd vero­ordeeld5). Zijn gevan­gen­schap bracht hij door in het kas­teel in Medemblik.


slot Radboud prent uit 17e eeuw uit Slot Schagen dl 1

Slot Rad­boud, prent uit de 17e eeuw (uit Slot Scha­gen)
Twee jaar voor zijn dood in 1480 werd hem eerher­s­tel ver­leend6). Niet­temin stierf hij in gevan­gen­schap in Medem­b­lik. Dit alles zal niet alleen haar moeder, Adri­ana van Nijen­rode, niet onberoerd hebben gelaten, ook op de nog zeer jonge Josina zal dit grote indruk hebben gemaakt. Zelfs wan­neer ze het niet van dicht­bij heeft meege­maakt, want het is mogelijk dat zij haar opvoed­ing kreeg in Utrecht – waar haar grootoud­ers van moed­er­skant woon­den7) – en in Den Haag of elders in een daar­toe uit­ge­zocht gezin. Iets wat zeker niet onge­woon was in de adel­lijke krin­gen. Ze zou daar­door weinig van het rumoer ron­dom haar vader gemerkt kun­nen hebben.

Josina van Beijeren




Josina van Bei­jeren van Scha­gen. Foto F. Tim­mer

Vrouwe van Scha­gen, eerste huwelijk
Josina werd door het over­li­j­den van haar vader in 1480 op jonge leeftijd Vrouwe van Scha­gen, zij was immers de enige erf­ge­name. Haar moeder zal korte tijd haar voogd zijn geweest, tot die stierf in 14838). Daarna werd haar oom Jan van Scha­gen gedurende korte tijd haar voogd en bestu­urde met en voor haar de heer­lijkheid Scha­gen. Er is waarschi­jn­lijk naarstig gezocht naar een geschikte echtgenoot voor Josina. Die werd gevon­den in de per­soon van Wouter van Egmond, met wie zij op of vlak voor 1 augus­tus 1484 trouwde9). Ze was nog jong, maar dat was zeker niet onge­woon in die tijd. Het echt­paar kreeg vol­gens ‘D’oude chronijke ende his­to­rien van Hol­land (met West-​Vriesland) van Zee­land ende van Utrecht’ (pag. 201)10) twee kinderen, die bei­den jong stier­ven. Een zoon David, heere van Ben­thuizen, over­leed in 1491 in Utrecht. Een dochter Jenne of Janne is in 1493 overleden. Hun vader stierf in 1491in Rotterdam.

Vrouwe van Scha­gen, tweede huwelijk
Op of vlak voor drie sep­tem­ber 1493 huwde Josina met Joost van Bors­se­len, bas­taard van Brig­dam, zoon van Adri­aen van Brig­dam. Joost van Bors­se­len nam het heft als man en voogd in de heer­lijkheid Scha­gen in han­den en deed dat tot zijn dood in 1524. Hij is begraven in het Preekheeren­klooster in Den Haag, aldus Van Gouthoven in zijn Oude Kro­niek.11)

Josina van Scha­gen had ook con­tact met haar oom Willem, de jong­ste zoon van Willem van Bei­jeren van Scha­gen. Dat blijkt onder andere hieruit dat ze hem een lev­enslange toe­lage doet toekomen vanaf het moment van haar over­li­j­den, indien zij geen kinderen nalaat. De overeenkomst wordt ges­loten voor het Hof van Hol­land op 20 feb­ru­ari 1497 (paasstijl 1496). Zoals dat heet: “om son­der­linghe lieff­den ende gun­sten die sij heeft ende dra­gende is tot Willem van Scha­gen haeren oom ende sijne kinderen, ende bij­son­der omdat den sel­ven Willem van Scha­gen nijet soo veel ver­sien is van goe­den bij wijlen sij­nen heer­vader Willem Heere van Scha­gen, ende vader vande voors. Vrouwe van Scha­gen, als Jan van Scha­gen, sij­nen out­sten broeder”12). Over deze ‘toe­lage’ ontstaat na de dood van bei­den ver­schil van mening tussen enerz­i­jds de erf­ge­na­men van Johanna van Scha­gen, dochter van Willem, en anderz­i­jds de erf­ge­na­men van Josina van Scha­gen, dat wil zeggen Willem, de zoon van Jan van Scha­gen, en zijn vrouw Elis­a­beth van Bron­ck­horst.13) Josina van Scha­gen en Joost van Bors­se­len woon­den waarschi­jn­lijk afwis­se­lend in Scha­gen en Den Haag. Hoe lang ze telkens in de ene en de andere plaats verbleven is niet bek­end, maar waarschi­jn­lijk had Den Haag verre hun voorkeur. De laat­ste jaren van het leven van Van Bors­sele woonde het echt­paar in Den Haag, zoveel is zeker14). Joost van Bors­sele is na de over­stro­min­gen in 1509 de tegen­speler van genoemde Jan van Scha­gen, heer van de heer­lijkheid Burghorn, die zijn broer Willem in die func­tie opvol­gde, eerst voor­lopig in 1475, daarna defin­i­tief in 1480 met een ver­li­jbrief, de akte waarin ver­meld wordt dat hij beleend wordt met de heer­lijkheid Burghorn. Met en in een dergelijke ver­li­jbrief, een verleen-​brief, werd geregeld dat de vorst een onder­daan de rechten over bijvoor­beeld een heer­lijkheid verleende.


Josina en haar man zijn gelovige mensen
In 1514 kri­j­gen Josina van Scha­gen en Joost van Bors­se­len toestem­ming van keizer Karel V en Max­i­m­il­i­aan van Oost­en­rijk, de regent, om de inkom­sten uit het veer te geven aan de parochiek­erk van Scha­gen voor de Zeven Geti­j­den.15) Dit veer onder­hield de verbind­ing tussen Scha­gen, Callantsoog, Pet­ten en Huis­duinen. De Keizer gaat akko­ord. Het bedrag zal niet zo groot zijn geweest dat het een gevoelige ader­lat­ing voor ’s lands schatk­ist was.

In 1535, als ze allang weduwe is, schenkt ze een vic­arie in de kapel in de kerk van Scha­gen en een in de parochiek­erk van Haar­lem. Dat vertelt de priester Sui­jt­gen Pieters, 73 jaar oud, in zijn getu­ige­nis in 1547 in een rechtzaak.16) Die recht­szaak is aanges­pan­nen door de Johanna van Scha­gen bij de Grote raad van Meche­len tegen de erf­ge­na­men van Josina van Scha­gen.17)

In de loop van die recht­szaak wor­den tien­tallen mensen geho­ord en velen van hen vertellen hoe ze ervaren hebben dat Josina van Scha­gen een ver­standig, goedgeefs, car­i­tatief mens was.


Last van gods­di­en­stige bevlieg­in­gen
Uit de getu­igen­verk­larin­gen blijkt dat Josina regel­matig last heeft van religieuze aan­doenin­gen. Ze zijn meestal kort van duur, maar ze vallen alle dien­st­mei­den wel op. Ze ver­storen echter nooit haar zake­lijke en ver­standige manier van han­de­len.
Op 1 sep­tem­ber getu­igt Maghtelt Bartelomeus dochter van Heem­st­ede oud omtrent vijfen­veer­tig jaren dat ‘…mit goede dis­cretie dan somtijs wel gebeurde dat­ter somwi­jle een ver­loop (= bui, dat het zich ineens voordeed) quam dat sij sprack van de moniken papen voge­len ende andere die haar quelden mer en bleven geli­jcke propoosten haar nijet langh bij …’ (zon­der iets ver­keerds te willen zeggen, het gebeurde wel eens dat ze in een ‘bui’ sprak over mon­niken, papen, vogels en andere zaken die haar bezighielden, ook al duurde het meestal niet lang)

Imeken Jans­doghter uit Haar­lem getu­igt op 11 augus­tus 1545: ‘dat die voor­noemde Vrouwe somwi­jlen gepas­sioneert was spreeck­ende als­dan van mon­niken van papen vande craije van Sinte Jans ende diergeli­jcke sotte propoosten die sij sijde haar hooft te quellen ende indien nogh­tans ije­mant bij haar quam als die voors. passie hadde ende haar sprack van sai­jcke die Heer­li­jcheijt van Schaa­gen aan­gaande ofte andere liet sij sul­cke sotte propoosten…’ (dat de voor­noemde Vrouwe gepas­sioneerd werd en het dan had over over mon­niken, over papen, over de kraaien van Sint Jan en dergelijke vreemde bewo­ordin­gen, waar­van naar ze zei haar hoofd vol was en toch als er dan iemand kwam ter­wijl ze zo’n bui had en over de zaken betrf­fende de heer­lijkheid Scha­gen of iets dergelijks begon, dan stopte ze meteen met die gekkigheid…)

Agniese Ger­i­jts doghter uit Delft, oud omtrent 53 jaar, getu­igt op 22 augus­tus 1549 dat: ‘…dat sij somtijs een passie int hooft creegh ende was als­dan nijet wel gestelt ende sprack light­vaardige propoosten hier van dui­jven ende crai­jen ende diergeli­jcke propoosten meer wel vaaren ende gaff die lui­j­den goe­den taal ende antwo­orde…’ (dat ze soms dat ze soms last had van een soort aan­doen­ing en dan vreemd deed en het had over duiven en kraaien en dergelijke zaken meer, maar tegelijk stond ze direct daarna de mensen op een ver­standige manier te woord)

Alle getu­igenis­sen komen voor in de lange reeks getu­igenis­sen verza­meld door Frans en Ernst van Nijen­erode en Elis­a­beth van Bron­ck­horst in het kader van het pro­ces dat door Johanna van Scha­gen is aangespannen.


Zor­gen, geen opvol­ger
Josina was zoals gezegd iemand met een bewogen en lang leven, tweemaal getrouwd, tweemaal weduwe, twee kinderen uit het eerste huwelijk die jong gestor­ven zijn, en vanaf 1480 tot vlak voor haar dood in 1543 actief als Vrouwe van Schagen.

Na de dood van haar tweede man in 1524 groeien haar zor­gen rond de heer­lijkheid Scha­gen en haar bezit­tin­gen in de provin­cie Utrecht en die bij Velzen die ze erfde van haar moeder. Ze had geen directe erf­ge­na­men aan wie ze de heer­lijkheid Scha­gen en die bezit­tin­gen kon nalaten en dat baarde haar duidelijk zorgen.


Willem Turck
In Haar­lem woonachtig kreeg ze regel­matig bezoek van jonkheer Willem Turck18) die getrouwd was met haar nicht, Josina van Nijen­rode geheten. In het begin vertrouwde ze deze Willem Turck. Daar­naast kende ze haar neef Jan van Scha­gen goed. Jan van Scha­gen was de zoon van haar oom Jan van Scha­gen die haar voogd een poos was na de dood van haar vader. Deze oom is overleden in of vlak voor 1518. Zijn zoon Jan van Scha­gen Jansz. vol­gde hem op als heer van de heer­lijkheid Burghorn en daar­naast was hij net als zijn vader actief in Haar­lem, als schepen en als burg­er­meester.19) Hij woonde ook in Haar­lem in het Huis van Scha­gen in de Kon­ingsstraat. Afbeeld­ing hieronder

huis van Schagen in de Koni9ngsstraat te Haarlem. dl 1

Josina zegde aan Willem Turck haar goed­eren in de provin­cie Utrecht toe en die in Velzen en legde dat vast in een schriftelijke overeenkomst, geda­teerd 17 juni 1531.20) Willem Turck had Josina van Scha­gen hier­toe weten over te halen, maar in de loop van de vol­gende jaren werd haar duidelijk dat hij haar had bedro­gen. Hij liet de inkom­sten van de lan­der­i­jen en de lan­der­i­jen zoals afge­spro­ken niet over­schri­jven op de naam van zijn vrouw, maar op zijn eigen naam. Dat was de bedoel­ing niet, want in dat geval zouden de goed­eren vervreemd wor­den en dus niet in de fam­i­lie Van Nijen­rode bli­jven. Frans en Ernst van Nijen­rode wezen haar daarop. Zij waren bei­den neven van haar, die boven­dien nauwere fam­i­lie waren dan de nicht met wie Willem Turck was getrouwd. Frans van Nijen­rode was raad ordi­naris, een hoge func­tie aan het Hof van Utrecht. Het is zeer waarschi­jn­lijk dat juist hij had ont­dekt wat Willem Turck had gedaan en van plan was.

Van het oor­spronke­lijke plan haar andere neef, Jan van Scha­gen, erf­ge­naam te maken van de heer­lijkheid Scha­gen met alles wat daar­bij hoorde, zag ze daar­door ook af. Ze begon in de mening te verk­eren dat ook hij haar had bedro­gen of zou kun­nen bedriegen. In de loop van dat jaar herziet ze die mening, zoals zal blijken.

Wat ze alle­maal had toegezegd aan Willem Turck en dus naar zij meende aan haar nicht Josina van Nijen­rode, staat beschreven in een doc­u­ment van 12 juli 1535.21) Twee vrouwen, Marij Mei­j­naerts en Mar­griet Everts, die bij haar dien­den inder­tijd, leg­den tegen­over Burge­meesters en Schep­e­nen van Utrecht op ver­zoek van Frans van Nijen­rode een getu­ige­nis af, waarin de rol van Willem Turck en zijn pro­cureur Aernt van Derthui­jsen glashelder over het voetlicht komt.22)

Op 26 augus­tus 1535 her­roept zij voor de leen­man­nen van de Graaflijkheid van Hol­land de door haar gedane schriftelijke toezeg­gin­gen aan Willem Turck.23) Die wor­den daarmee defin­i­tief ongeldig en van geen waarde. Tegelijk­er­tijd legt ze vast dat dezelfde goed­eren zullen toekomen aan Frans en Ernst van Nijen­rode, haar neven. Frans van Nijen­rode wordt vanaf dat moment haar voogd en ze vertrouwt hem duidelijk volkomen.


Jan van Scha­gen erft
Op 15 decem­ber 1535 daaraan­vol­gend verk­laart keizer Karel V dat Vrouw Joost, Vrouwe van Sca­gen, bijges­taan door haar voogd Frans van Nijen­rode, raedt ordi­naris in den Camere van onze rid­der te Utrecht, haar heer­lijkheid van Scha­gen met alles wat erbij hoort eve­nals de vis­serij van de Schagerkogge en Niedor­per Kogge over­draagt aan haar neef Jan van Scha­gen, heer van Burghorn.

De voor­berei­dende besprek­ing en vast­leg­ging hier­van had plaats op 25 novem­ber daaraan vooraf­gaand tegen­over twee leen­man­nen van de Graaflijkheid, Joost van Brederode en Claas Lot­ti­jnsz. Dit stuk24) dient vele jaren later ook als bewi­jsstuk in de zaak die voor de Hof van Hol­land dient op 20 sep­tem­ber 1555.


Het tes­ta­ment van 25 april 1539
Uit een overeenkomst ges­loten tussen alle naaste fam­i­liele­den, Jan van Scha­gen, Johanna (Janne) en Aechte van Scha­gen enerz­i­jds en Fran­cois en Ernst van Nijen­rode en hun drie zusters Janne, Anna en Beat­rijs, blijkt dat Josina op 25 april 1539 een tes­ta­ment heeft opge­maakt tegen­over notaris Lam­brecht Jacobsz. In deze overeenkomst laten Fran­cois en Ernst van Nijen­rode alle aanspraken betr­e­f­fende de roerende duurzame goed­eren die wer­den vast­gelegd in genoemd tes­ta­ment voor wat ze zijn. Ze zien ervan af. Daar­ente­gen zullen deze goed­eren over­gaan op Jan van Scha­gen en op de jonkvrouwen Janne en Aecht van Scha­gen. Daartegen­over staat dat na de dood van Josina van Scha­gen Frans en Ernst van Nijen­rode door de andere genoemde erf­ge­na­men 1200 car­o­lus gulden van veer­tig groten ’t Vlaams uit­ge­keerd zullen kri­j­gen in con­tan­ten. Daar­naast zullen Frans en Ernst van Nijen­rode en hun dien­aren ver­plicht zijn rouwk­le­den te dra­gen bij de toekom­stige uit­vaart en ook die zullen door Jan van Scha­gen en Janne en Aechte van Scha­gen wor­den betaald. Mochten Jan van Scha­gen en Janne en Aechte van Scha­gen echter onterfd wor­den dan zullen zij de genoemde 1200 car­o­lus guldens niet hoeven betalen en de rouwk­led­eren niet hoeven bekosti­gen.25)


Het tes­ta­ment van 16 decem­ber 1541
Op 16 decem­ber 1541 wordt opnieuw en tes­ta­ment opge­maakt, ook nu bij notaris Lam­brecht Jacobsz in Haar­lem.26)

Ze wil begraven wor­den in de kerk van Scha­gen, ‘in haer oud­ers graff mit een eerbaer­lick exe­quien (= uit­vaart) ende vui­jt­vaert nae haeren staet en condi­cie’.
Ze legt vast dat ze ‘maakt en fun­deert’ twee ben­efi­ciën of vic­arieën (zie noot 16). Een in de kerk van Scha­gen in haar kapel, de tweede in de parochiek­erk van Haar­lem. Ze denkt wat die van Scha­gen betreft ook aan haar groot­vader Willem de Bas­taard, aan wie ze mogelijk nog zeer vroege herin­ner­in­gen heeft. Ze legt nauwkeurig vast wie er ver­ant­wo­ordelijk zijn voor deze vic­arieën, wie er zorg moeten dra­gen voor de financier­ing en hoe dat moet gebeuren. Ver­ant­wo­ordelijk voor de uitvo­er­ing van dit tes­ta­ment zijn de vice­cureijt van de kerk van Haar­lem, Claes van Cas­tricum, en haar arts, doc­tor in medici­j­nen, Jan Maertensz.

Ze legt daar­naast ook vast dat voor haar dood er geen sprake kan zijn van verkoop van enig allo­di­aal bezit. Alle roerend en onroerend goed van haar moed­ers kant zal naar Frans en Ernst van Nijen­rode gaan. Naar wie de overige roerende en onroerende goed­eren zullen gaan, daarover zal zij later beslis­sen. Boven­dien behoudt ze zich voor op alles wat in de tes­ta­ment is vast­gelegd naar believen terug te komen.

Het tes­ta­ment is opge­maakt in Haar­lem in het huis van Josina in de Smeet­straat in tegen­wo­ordigheid van meester Jan Pietersz rent­meester en Claes Flori­jsz schout te Scha­gen, die zij daar­voor spe­ci­aal heeft gevraagd.

Een aan­teken­ing bij dit tes­ta­ment geeft aan dat dit het belan­grijk­ste tes­ta­ment is dat een rol gespeeld heeft in het pro­ces dat diende voor de Grote Raad van Meche­len op 23 novem­ber 1554, boven­dien wordt het beschouwd als gev­er­i­fieerd door het tes­ta­ment van 15 juni 1543 (er staat 14 juni) in festo Viti et Mod­esti bij wel­cken dit tes­ta­ment in date 16 decem­ber 1541 in allen sij­nen artic­ulen gehouden werd in volre waerde.


Her­roeping op 27 feb­ru­ari 1542
De vol­gende stap in deze reeks van tes­ta­menten, beschikkin­gen, her­roepin­gen enz. wordt door Josina gezet op 27 feb­ru­ari 1541 (hof­stijl, dat wil zeggen paasstijl). Het is dus 27 feb­ru­ari 1542, een half jaar voor het over­li­j­den van Jan van Scha­gen. Haar pro­cureur Willem van der Criep stelt tegen­over het Hof van Hol­land dat Josina her­steld wil wor­den in al haar rechten en dat alle

balustrade Hof van Holland dl 1

Balustrade Hof van Hol­land. Rijksmu­seum Ams­ter­dam, objectnr. BK-​NM-​144


trans­porten en over­drachten ongedaan moeten wor­den gemaakt, voor zover het gaat om de heer­lijkheid Scha­gen.27)

Eerdere doc­u­menten waarin over­dracht en trans­port van de heer­lijkheid wer­den geregeld van 24 augus­tus 1530 en 25 novem­ber 1535 moet Jan van Scha­gen teruggeven en beschouwen als van nul en gen­er­lei waarde. Boven­dien moet Jan van Scha­gen alle nog oud­ere doc­u­menten betr­e­f­fende de heer­lijkheid Scha­gen, de vis­serij in de Schager en Niedor­per Koggen, en nog een aan­tal andere bij name genoemde papieren teruggeven aan Josina. De twee­duizend car­o­lus guldens die Jan van Scha­gen inder­tijd aan haar heeft over­handigd, zal ze weer teruggeven. Een reden voor deze her­roeping staat in dit doc­u­ment niet vermeld.

Jan Willem, de pro­cureur van Jan van Scha­gen, ver­zoekt om een kopie van het­geen door Josina voor het Hof te berde is gebracht. Over 14 dagen is de vol­gende zitting.


Onbek­ende over­weg­in­gen rond her­roeping
Wat er is gebeurd tussen 16 novem­ber 1541 en 27 feb­ru­ari 1542 is niet duidelijk.28) Hoe dan ook, Josina vraagt en kri­jgt van het Hof gedaan dat Jan van Scha­gen niet alleen het trans­port ongedaan maakt van de heer­lijkheid van Scha­gen nadat hij de twee­duizend gulden weer heeft teruggegeven aan Josina die hij had moeten betalen bij de over­dracht. Hij moet ook alle andere zaken die daar­bij horen teruggeven. De vis­serij, alle doc­u­menten, schuld­brieven die hij in zijn bezit heeft, ook alle oude papieren betr­e­f­fende de over­dracht door Jacoba van Bei­jeren enz. moeten terug naar Josina. Dat is de eis. Zijn pro­cureur, Jan Willem, vraagt een kopie van de eis en wil het pro­ces voortzetten over 14 dagen, dus 12 of 13 maart 1542 (stilo curie = vol­gens de jaartelling van het hof: 12 of 13 maart 1541).


Jan van Scha­gen Jansz. sterft
Hoe dat is afgelopen is niet meer te vin­den. De Batavia Illus­trata29) ver­meldt dat Jan van Scha­gen is overleden op 23 augus­tus 1542. Over zijn zoon, Willem van Scha­gen, wordt in de leenkamer van Graaf van Hol­land VIII Fries­land 1254164930) ver­meld: 04-​09-​1542: Willem van Scha­gen bij dode van Jan, heer van Scha­gen, zijn vader; wat ook nog eens ver­meld wordt in dezelfde leenkamer op 26 juli 1543. (Waarom tweemaal is duister).

plattegrond Haarlem door Willem Outgersz Akersloot plusm. 1628 beeldbank NHA


Plat­te­grond van Haar­lem door Willem Out­gersz. Aker­sloot, ca. 1628. Beeld­bank NHA

Laat­ste tes­ta­ment
Het eerstvol­gende doc­u­ment is de laat­ste wil, gemaakt op de dag van haar over­li­j­den, 15 juni 1543.31)

Niet alleen dit tes­ta­ment is overgeleverd, ook de getu­igenis­sen van een aan­tal van de aan­wezi­gen zijn bewaard gebleven. Deze getu­igenis­sen stem­men in hoge mate overeen, zodat we let­ter­lijk oog– en oor­ge­tu­igen zijn van wat zich in de ocht­end en de mid­dag van 15 juni 1543 in het huis van Josina in de Smeet­straat in Haar­lem heeft afge­speeld.32)

Eerst het tes­ta­ment. Ze her­roept om te begin­nen wat ze nog niet zo lang gele­den had her­roepen. In eerste instantie maakte ze Jan van Scha­gen erf­ge­naam van de heer­lijkheid van Scha­gen inclusief alles wat daar­bij hoort aan tien­den, vis­serij enz. Daarna her­riep ze dat. Nu in dit laat­ste tes­ta­ment her­roept ze deze her­roeping, met andere woor­den, Jan van Scha­gen wijst ze alsnog aan als haar opvol­ger in de heer­lijkheid van Scha­gen. In casu dus zijn erf­ge­na­men, want Jan Jansz. van Scha­gen is immers overleden.

Verder regelt ze wat ze wil nalaten aan haar neven Frans en Ernst van Nijenrode.

De rest van dit tes­ta­ment gaat over het bedrag dat ze wil nalaten aan haar nichten Janne en Aechte van Scha­gen, de weduwe Van Boekhorst later Van Schooten en de weduwe Van Steen­beek. Ze regelt wat er moet gebeuren als een van bei­den over­li­jdt of als bei­den over­li­j­den. Maar ze regelt ook wat er moet gebeuren indien een van bei­den of bei­den bezwaar aan­teke­nen tegen haar besliss­ing Jan van Scha­gen aan te wijzen als haar leen­vol­ger in Scha­gen. Ze weet dan al heel lang dat vooral Johanna (Janne) van Scha­gen het ermee oneens is dat Jan van Scha­gen de heer­lijkheid zal kri­j­gen. Die meent dat ze daar als oud­ste dochter van Willem van Scha­gen recht op heeft. Willem is de jon­gere broer van Albert, de vader van Josina.


Noten

1.)NHA, toe­gangsnum­mer 1, inven­taris­num­mer 137, folio 74

2.)De Geer, p. 172 (ook 69)

3.)Leenkamer Graaf van Hol­land VIII Fries­land 12541649: 18-​10-​1466

4.)NHA, toe­gangsnum­mer 1, inven­taris­num­mer 137, folio 84v-​85r

5.)Dagvaarten Hol­land 1477 en Cor­nelis Aure­lius, Die Chronyk van Hol­landt, Zee­landt en Vries­land, Lei­den 1517, dat XV capi­tel, folio 373 recto.

6.)NL-HaNA_1.10.01_357: Brief van remissie

7.)De Geer, p. 6869

8.)De Geer, p. 69

9.)Leenkamer Proost van Sint Paulus 12211667 (2): 4-​8-​1484; ze zijn dan getrouwd (vroeg­ste bronvermelding)

10.)W. van Gouthoven, D’oude Chrony­cke ende His­toriën van Hol­land (met West-​Vriesland) van Zee­land en Wtrecht, Dor­drecht 1620, p. 201

11.) Idem, p. 201

12.)NHA, toe­gangsnum­mer 133, inven­taris­num­mer 48, folio 103 e.v.

13.)NHA, toe­gangsnum­mer 133, inven­taris­num­mer 48, folio 91v

14.)NHA, toe­gangsnum­mer 1, inven­taris­num­mer 137, folio 55v

15.)RAA, Oud Archief Scha­gen, inven­taris­num­mer 284

16.)NHA, toe­gangsnum­mer 1, inven­taris­num­mer 137, folio 1v

17.)NHA, toe­gangsnum­mer 1, inven­taris­num­mer 137

18.)De Geer, p. 52 e.v. en 116 e.v.

19.)D. Guldewa­gen en P. Steyn, Naam-​register van de heeren van de regeer­ing der stad Haar­lem, van de Min­is­ters van dien, ende van derzelver Com­missien; als meede van eenige Ampten en Employen bin­nen dezelve (Haar­lem 1733).

20.)De Geer, p. 120, onder 1535.

21.)De Geer, p. 120 en NL-HaNA_1.10.01_363

22.)NL-HaNA_1.10.01_363

23.)NL-HaNA_1.10.01_363

24.)NHA, toe­gangsnum­mer 133, inven­taris­num­mer 28

25.)NL-HaNA_1.10.01_363

26.)NHA, toe­gangsnum­mer 133, inven­taris­num­mer 3

27.)NL-HaNA_1.10.01_363

28.)Een mogelijke aan­lei­d­ing voor Josina is de ziekte van Jan van Scha­gen. Hij kri­jgt, nog als burge­meester van Haar­lem (en dat is hij ook in 1538, 1539 en 1540) een beroerte. Een beschri­jv­ing daar­van is overgeleverd in een getu­ige­nis door zijn arts afgelegd op 13 sep­tem­ber 1547 tegen­over Burge­meesters, Schepen en Raide der stede van Haer­lem. Dit getu­igensi maakt onderdel uit van de stukken die behoren bij het pro­ces dat door Johanna van Scha­gen wordt gevo­erd tegen de erf­ge­na­men van de Josina van Scha­gen, die haar leenvolger(s) in de heer­lijkheid Schagen.

Het zou kun­nen zijn dat ze hier­door min­der vertrouwen kri­jgt in zijn ver­mo­gen haar op te vol­gen als heer van de heer­lijkheid Schagen.

29.)S. van Leeuwen, Batavia illus­trata ofte Ver­han­delinge van­den Oor­spronk, Voort­gank, Zeden, Eere, Staat en Gods­di­enst van Oud­batavia, ‘s – Graven­hage 1685.

30.)Leenkamer Graaf van Hol­land VIII Fries­land 12541649: 04-​09-​1542

31.)NL-HaNA_1.10.01_363

32.)NHA, toe­gangsnum­mer 1, inven­taris­num­mer 137, folio 14v en 39r e.v.