Artikel

Schagen was nog niet eens gewoon geraakt aan de fiets, toen in 1895 het volgende snelheidsmon-ster op de Nederlandse wegen werd losgelaten: de automobiel.

Notaris Backx uit Wieringerwaard
Aan de Rijnkade in Rotterdam staat een gedenksteen met een afbeelding van een Benz Victoria en een tekst die vertelt, dat hier in 1896 de allereerste auto in Nederland reed, eigendom van de Haagse hoffotograaf Adolphe Zimmermans. De NRC schreef echter op 13 oktober 1896 dat 'de eerste automobiel in Nederland, eigendom van een particulier, in gebruik is genomen door notaris Backx te Wieringerwaard. 't Is een Victoria, in beweging gebracht door een benzinemotor. De snelheid van het rijtuig kan bedragen 25 K.M. per uur en een vulling is voldoende voor 200 kilometer afstand'. Enkele dagen later moest de NRC zijn woorden terugnemen. Noch Zimmermans, noch Backx was de eerste. Op 19 december 1895 had wollenstoffenfabrikant Jos Bogaers Swagemakers uit Tilburg zich als eerste Nederlander een auto aangeschaft. Maar Johannes Philippus Backx, geboren in 1849 te Rotterdam en in 1883 als notaris aangesteld in het arrondissement Alkmaar met standplaats Wieringerwaard, had de publiciteit opgestreken.

auto1

Notaris J.P. Backx uit Wieringerwaard in zijn Benz Victoria met (vermoedelijk) zoon Cornelis en de
Wieringerwaardse
timmerman Dirk Kuiper als chauffeur.Foto omstreeks 1900.

 

De duvel

Backx had eind september 1896 zijn Daimler Victoria afgehaald van het Amsterdamse Weesperstation. Er was een Duitse monteur meegekomen, die de auto naar Wieringerwaard zou rijden en onderwijl Backx en diens koetsier rijvaardigheid en onderhoudstechniek zou bijbrengen. Maar nadat de Duitser vanuit de trein het Nederlandse landschap had gezien, de enge weggetjes met sloten aan weerszijden, en in de stad de smalle grachten, was hem de schrik in de benen geslagen en weigerde hij de auto verder te brengen dan Amsterdam. Wonderwel wist Backx's koetsier Kuiper na een korte instructie de machine naar zijn hand te zetten. In de stad verbijsterde dit mobiel zonder paard, dat zichzelf hakkepuffend voortbewoog, het opgedrongen publiek en buiten de stad was dat niet anders. 'Van Amsterdam ging het over Purmerend, Alkmaar, Schagen naar Wieringerwaard; overal groote oploopen, verbazing en gejoel, dat zich af en toe in niet vriendelijke uitlatingen openbaarde. Vreeselijke scènes met paarden bleven natuurlijk niet uit, zelfs menschen sloegen verschrikt op de vlucht en dikwijls liet een boer paard en wagen in de steek, onder den uitroep van: Daar hei je de duvel!'

De sportieve elite

In de Schager Courant lezen we het woord automobiel voor het eerst op 10 maart 1898: 'Men berichtte ons dat de automobiel van den heer Backx te Wieringerwaard deel zal nemen aan de wedstrijd Amsterdam-Parijs'. Net als bij de fiets begon het autorijden als een sportieve uitdaging voor de elite, die zich vanzelfsprekend beschouwde als de voornaamste weggebruiker. Dat kon niet lang goed gaan. Nadat hij in september 1897 al 'het paard van den heer J. Muntjewerf te Anna Paulowna had doen schrikken, waarbij berijder C. Muntjewerf viel en zich ernstig bezeerde', haalde de notaris op 1 juni 1899 ten vierden male de krant:

´Door het schrikken van den automobiel van den heer Backx geraakten Dinsdag op het Wad het rijtuig en het paard van den heer P. Meurs alhier te water. De wagen, die beladen was met zaad en meel, bekwam eenige averij, terwijl vele zakken te water raakten. Het ongeluk wil men toeschrijven aan het niet seinen van den bestuurder van den stoomwagen, zoodat men bij den hoek plotseling voor elkaar stond.´

De eerste verordeningen

De journalist wist blijkbaar niet dat de automotor op benzine liep en niet op stoom. Het was ook allemaal zo nieuw, alsof een galactisch wezen op aarde was verschenen. Mens en dier waren volstrekt niet op hem voorbereid, zomin als de oneffen straten en buitenweggetjes. Daarbij kwam de onervarenheid van de chauffeurs. Zij moesten zich het autorijden zelf aanleren en regels voor gemotoriseerd verkeer bestonden niet. De Schager gemeenteraad, waarin de door Backx van de weg gereden fouragehandelaar Pieter Meurs zitting had, greep in door aan de politieverordening toe te voegen dat 'een fiets en een automobiel niet harder mogen gaan in de kom onzer gemeente dan een paard in matigen draf´. Voor de buitenwegen achtte men maatregelen niet noodzakelijk; het zou met die automobiel zo'n vaart niet lopen. Op 8 augustus 1899, vier jaar na zijn entree, waren in heel Nederland nog maar 168 kentekennummers uitgegeven. De auto leek een modegril. Zijn plek op de populariteitsladder is af te lezen aan de prijzen die te winnen waren in een grote loterij van januari 1900. De eerste en tweede prijs waren elegante rijtuigen met paard, de derde was een automobiel. Toch zat er wat beweging in. Tien maanden later was in de Nationale Verloting van Sport en Nijverheid opgeschoven tot de hoofdprijs 'een fraaie, geheel nieuwe Automobiel 'Bella', een model van Fiat. Zo kon ook een incidentele geluksvogel een auto bemachtigen. Verder pronkte alleen de upper ten ermee, getuige een accessoire die in 1903 in Engeland was gesignaleerd:

'Het nieuwste snufje van de Engelse high-five is de automobiel-hond. Zoo'n arm dier moet naast zijn meesteres in zo'n tuf-tuf zitten en meê kilometers verslinden, - met een groote pet op zijn kop, een gekleurde bril voor de oogen en een buisje met zilveren knoopen aan. Ook draagt de auto-dog wel een voile.

Autokarretjes

Volgens een artikel in de Alkmaarsche Courant reed in 1905 in de kaasstad met zijn twintigduizend inwoners welgeteld één auto rond. 'In dat opzicht kan dus zeker niemand Alkmaar onmatig noemen. We zijn hier niet slecht bedeeld met groote lui. Maar autokarretjes ho maar! Die luxe schijnt zelfs den grootste boven de begrooting te gaan'. In Schagen was dat niet anders; niemand had er nog een auto. Wel deed zich in de naaste omgeving een volgend ongeval voor.

'Zondagmiddag was de zoon van den heer P. Kraakman te 'T ZAND juist op weg om zich per rijtuig te begeven naar Zijpersluis, toen in de verte een automobiel in volle vaart kwam aansnellen. Onmiddellijk begaf K. zich uit het rijtuig, waarin, behalve hij, 4 kinderen gezeten waren, om het paard bij den kop te vatten, ten einde het beest beter in zijn macht te hebben, daar het tekenen van grooten angst begon te vertoonen, en vooral met het oog op gevaar voor de kleinen. De automobilisten, welke zeer goed den angst en het beduiden van stoppen van K. konden opmerken, reden echter in volle vaart voorbij. Hierdoor begon het paard zoodanig te steigeren, dat het ter aarde stortte met het gevolg, dat het een achterpoot brak, zoodat het beest terstond afgemaakt moest worden. Later in den avond, toen de automobiel terugkwam, beproefde men te 't Zand, deze nog tegen te houden, door een roode vlag op den weg te houden, doch zonder resultaat. Het nummer der automobiel is bekend, n.l. no. 242.'

Te water

Uit het nog autoloze Schagen kunnen de onverlaten in geen geval afkomstig zijn geweest. Mr. Backx kunnen we eveneens vrijspreken, want al had hij dan niet kenteken 1, veel hoger kan het niet geweest zijn. Wel kwam hij op een andere onaangename wijze in het nieuws, en wel op 8 juni 1905. 'Zondagnacht om half twee is in de Houtmanskade te AMSTERDAM een automobiel te water geloopen. Het was het voertuig van den heer Backx, Notaris te Wieringerwaard'. Ook de eerste auto van Oudkarspel raakte in het ongerede. De houtmagnaat Eecen zag zich gedwongen zijn na een ongeval grotendeels vernielde vervoermiddel op de trein te zetten, om in Amsterdam te worden gerepareerd. Een teken dat boven het IJ nog geen garagebedrijf gevestigd was. Niet onbegrijpelijk, want in 1908, dertien jaar na de eerste, telde Nederland plusminus 500 auto's.

Uit het nog autoloze Schagen kunnen de onverlaten in geen geval afkomstig zijn geweest. De heer Backx uit Wieringerwaard kunnen we eveneens vrijspreken, want al had hij dan niet kenteken 1, veel hoger kan het niet geweest zijn. Wel kwam hij op een andere onaangename wijze in het nieuws, en wel op 8 juni 1905. 'Zondagnacht om half twee is in de Houtmanskade te AMSTERDAM een automobiel te water geloopen. Het was het voertuig van den heer Backx, Notaris te Wieringerwaard'. Ook de eerste auto van Oudkarspel raakte in het ongerede. De houtmagnaat Eecen zag zich gedwongen zijn na een ongeval grotendeels vernielde vervoermiddel op de trein te zetten, om in Amsterdam te worden gerepareerd. Een teken dat boven het IJ nog geen garagebedrijf gevestigd was. Niet onbegrijpelijk, want in 1908, dertien jaar na de eerste, telde Nederland plusminus 500 auto's.

Stress

In de rubriek Amsterdamse Brieven, jarenlang een vast onderdeel van de Schager Courant, signaleerde de schrijver welk een negatieve invloed de maatschappelijke versnelling had op het menselijk gestel. 'Waar zijn de stille uren, de lange avonden, de mooie vertellingen, en waar is het huiselijk geluk gebleven? 't Is draven en even zitten, om dadelijk weer verder te draven. De lange Goudsche pijpen dwongen ons om rustig te zijn, die lieten geen draven en gooien toe. Maar zij zijn uit de mode en in onbruik geraakt. Het publieke leven gaat dwars tegen veiligheid en rust in; de paarden lopen niet hard genoeg meer, 'n automobiel doet het vlugger, ook al rent hij een paar menschen tegen de vlakte en zichzelven te pletter tegen een muur. We hebben geen tijd meer om ons eten te kauwen'. We schrijven 1906, de stress doet zijn intrede. De spanningen die de auto, de fiets en de eveneens in het verkeer verschenen motorfiets op de weg veroorzaakten moesten ingetoomd. De technische ontwikkeling van de auto maakte intussen onthutsende snelheden mogelijk, wel tot 90 kilometer per uur. Maar de landelijke overheid hield zich er nog even buiten. De regulering begon bij een burgerinitiatief. 'De beweging, op touw gezet door dr. C.P.C. Bosch en die ten doel heeft de veiligheid wat betreft het automobielverkeer zooveel mogelijk te bevorderen, zal een dezer dagen georganiseerd worden'.

Eerste wetgeving

Den Haag ontwaakte, een wetsvoorstel werd aan de Tweede Kamer voorgelegd. Bij amendement werd de snelheid van de auto in de bebouwde kom beperkt tot 10 kilometer per uur. Dat vond de Nederlandsche Automobiel Club, onder voorzitterschap van onze notaris Backx, te langzaam; een proefneming wees uit dat bij die snelheid zelfs een snelwandelaar de auto kon inhalen. De Eerste Kamer verhoogde daarop de limiet naar 15 kilometer per uur, te handhaven door de gemeentebesturen. Maar die hadden de mankracht niet om erop toe te zien. In de steden bleef het daarom een hachelijke zaak zich op de rijweg te begeven. Hoewel rechts rijden sinds Napoleon het gebruik was, kon men ongestraft links aanhouden als dat beter uitkwam. Pas in 1917 zou, te beginnen in Rotterdam, het rechts rijden verplicht worden gesteld. De Motor- en rijwielwet schreef dat al voor sinds 1905, maar het was aan de gemeenten om het lokaal te verordenen.

De gebroeders Boontjes

Schagen had zulke regels nog niet nodig. De auto van notaris Backx was jarenlang de enige die regelmatig Schagen aandeed. Ik stel mij voor dat de straatjeugd er rondom heeft gestaan met jeukende handen. Het zou tot plusminus 1913 duren voordat de eerste Schagenaar aan de automobiel ging. Cor Boontjes, uitbater van koffiehuis en stalhouderij De Beurs aan de Marktplaats (nu: restaurant Stiel) kocht een Spyker. Een luxe fabricaat van eigen bodem, dat bekend stond als de Rolls Royce van Nederland. En bij één auto liet hij het niet. Op 10 maart 1917 maakte hij per advertentie bekend dat hij zijn stalhouderij ophief 'wegens aanschaffing van Automobielen'.

Zijn stalhouderij-inventaris bood hij te koop aan, evenals zijn 13 paarden. Daarmee zette hij de rijtuigenverhuur gemotoriseerd voort. Een reuzenstap, kenmerkend voor de ondernemerszin in de familie Boontjes. Toen Schagen in 1905 telefoon kreeg, was Cor's broer Jan Koo (eigenaar van De Gouden Engel) er al als de kippen bij geweest. Hij kreeg telefoonnummer 1, Cor zelf was nummer 3. Met zijn Spyker was Cor Boontjes alweer Schagens voorloper, net als enige jaren later met zijn benzinepomp. Overigens was ook manufacturier Cees Brügemann er voor Schager begrippen snel bij. Na Boontjes schafte hij eveneens een automobiel aan. Volgens de familieoverlevering moesten zijn dochters Trien (9) en Truus (8) hem wekelijks poetsen en hielden ze daarom voor de rest van hun leven een hekel aan auto's.

auto3

Het wagenpark van Cor Boontjes in slagorde opgesteld, met links ernaast zijn en Schagens eerste
automobiel.
Boontjes zelf staat rechts op de foto bij een van zijn paarden. Foto omstreeks 1913.

Oliecrisis

Cor Boontjes had zijn overstap naar automobielen in 1917 niet beter kunnen kiezen. In de buurlanden woedde de Eerste Wereldoorlog in alle hevigheid. Weliswaar was Nederland neutraal, het hield zijn leger gemobiliseerd en dat leger had benzine nodig. Die was er echter mondjesmaat, omdat het oorlogsgeweld op zee de aanvoer van olie bemoeilijkte. Het brandstoftekort noopte de regering ot een verbod op het gebruik van olie en benzine door particulieren. Wie een auto of motor had moest die in het schuurtje zetten. Voor bedrijven, dus ook voor Cor Boontjes, gold het verbod niet. Zijn huurauto's zullen dus druk beklant zijn geweest. Twee jaar duurde Nederland's eerste oliecrisis. Toen daarna alle auto's weer de weg op mochten leek het hek van de dam. Een briefschrijver sprak in de Schager Courant van 22 juni 1920 zijn afgrijzen uit:

'Dat iemand met een dikken buidel zich een auto of motor aanschaft, och, daar is niets tegen, ieder zijn vermaak; maar dat er geen bepaling is, die het onmogelijk maakt dat zij, die er een levensgenot in zoeken de absentie van een gezond stel hersenen te demonstreeren in het in razende vaart langs de weg te vliegen met hun auto's of motoren, dat is heel jammer. Want er zullen er zich in onze krankzinnigengestichten wel bevinden, die minder gevaarlijk voor hun medemenschen zijn dan zij die de schrik der wegen zijn geworden in hun gevaarlijke automalloterie. Onlangs nam ik de moeite eens, in de diverse diverse voorname dagbladen na te gaan onder welk hoofd de auto- en motorongelukken vermeld werden. In die bladen las ik de volgende, weinig vleiende benamingen: De schrik der wegen. De rijdende dood. Het dood en verderf brengende monster. Het vliegende gevaar. Automobilisten idiotisme, enz. enz. Wel een bewijs dat de kwaal niet alleen door mij gezien wordt. En na de mobilisatie (toen geen benzine verkrijgbaar was) is weer een zwerm van die woestelingen op onze wegen losgebarsten. Wanneer zal ons gemeentebestuur eens iets ten dezen doen?'

Werkverschaffing

Het zou duren tot de jaren dertig aleer de grootste gevaren van het wegverkeer werden ingedamd. De economische crisis bracht de overheid ertoe grootschalige infrastructurele werken op touw te zetten om de hoge werkloosheid het hoofd te bieden. Daartoe behoorden de verbreding en asfaltering van wegen en de aanleg van fietspaden. Ook het provinciale wegennetwerk rond Schagen werd grondig geherstructureerd. In de stad zelf werden in 1936, met de aarde die was uitgegraven om de haven aan te leggen, de grachten langs de Loet, het Rensgars en het eerste stuk van het Noord gedempt. De gracht tussen Hoog- en Laagzijde en die langs de Nieuwe Laagzijde waren al eerder gedicht. De waterwegen in de stad dienden tot niets meer. Ze gaven alleen nog overlast en de auto schreeuwde om ruimte. Die kreeg hij en dat is in Schagen altijd zo gebleven.