Artikel
Dirk Leguit is geboren op 9 januari 1865 in Oudendijk. Zijn ouders zijn Pieter Leguit en Neeltje Kruijthoff.
Dirk opende op 1 september 1891 de bakkerij aan de Hoep in Schagen. Hij leerde het bakkersvak in 1888 in Middelie. Daarna werkte en woonde hij bij zijn oom Jan Poppes in Oosthuizen.
De bakkerij aan de Hoep werd helemaal gebouwd van sloopmateriaal. Dirks schoonvader, Jacob de Boer, was namelijk sloper. Het gebouw werd zo groot gebouwd omdat het materiaal niets kostte. De gedachte van Jacob was "Het wordt toch niets met de bakkerij van dat stel, als ik een groot pand bouw dan kan ik het altijd nog in drie gedeeltes verhuren". Gelukkig liep het toch goed af met "dat stel".
Dirk en Neeltje verloren hun twee oudste zonen in de tweede wereldoorlog. Dirk was hierdoor vastberaden om niet eerder te overlijden dan dat de Duitsers hadden verloren. Hij overleed op 18 mei 1945, twee weken na de capitulatie. Hij was toen 80 jaar oud.
Dirk was rond 1920 raadslid en wethouder van de gemeente Schagen. Ook was Dirk penningmeester van de afdeling Noord-Holland van de bakkersbond.
De bakkerij is na de oorlog verkocht aan de familie De Betue.
De gegevens en het fotomateriaal voor artikel zijn ontleend aan:
http://leguijt.info/Website/Leguit/parenteel.htm
Bronnen
Reacties
Artikel
Johannes Petrus Beemsterboer werd op 22 januari 1922 als vierde kind geboren in Warmenhuizen. Na de lagere school ging hij achtereenvolgend naar de tuinbouwschool in Broek op Langedijk en Beverwijk. Daarna ging hij aan de slag als knecht bij een tuinder in Kalverdijk. Al snel hield hij het voor gezien. Nadat hij toevallig in contact was gekomen met een veevoerhandelaar die hem vroeg of hij iemand wist waar stro of krielaardappelen te koop waren, reageerde hij met de woorden: Ja, dat weet ik wel, maar wat zit er dan voor mij aan? Hij bleek een geboren handelaar. Al in 1943 startte hij zijn eigen handelsonderneming. Die later bekend werd onder zijn initialen “JPB”. In datzelfde jaar, op 25 augustus, trouwde hij met Annie (Antje) Ruiter. Hij overleed op 22 juli 2006.
Afbeelding: archief familie Beemsterboer
Peter Beemsterboer, zoon van Jan, vertelt
Ik was altijd in de veronderstelling dat het verzet in ieder dorp door een grote groep mensen werd gedaan, dit bleek echter niet het geval. In Warmenhuizen waren dat er slechts twee à drie; mijn vader Jan Beemsterboer, Jan Tesselaar en Klaas Mink. Wel werkten zij nauw samen met verzetsstrijders uit andere dorpen, zoals Gerrit Sloof, dokter Piet Groenhart, Pieter Borst, dokter Rein Posthuma en Jan Sinnige (in de oorlog bekend onder zijn verzetsnaam Jan de Vries ).
Ik kan mij niet herinneren dat in mijn jeugd mijn vader over de oorlog sprak; pas op latere leeftijd kregen wij de verhalen te horen over zijn actieve rol in het verzet. Ook was er in de ’90 jaren de behoefte om elkaar weer te ontmoeten; zo kwamen de weduwe van Gerrit Sloof, Rein Postuma en Jan Sinnige regelmatig bij mijn vader en moeder op bezoek.
Pas 35 jaar na de oorlog werd mijn vader officieel onderscheiden voor zijn bijdrage in het verzet, en kreeg hij met nog 21 andere verzetsstrijders uit de kop van Noord-Holland het verzetskruis uitgereikt.
Hulp aan onderduikers
De taak van het verzet bestond in hoofdzaak uit het onderbrengen en verzorgen van onderduikers. Gedurende de oorlogsjaren zorgde het verzet dat een kleine 400 onderduikers waaronder 35 joden een plek vonden.
Bevolkingsregister Warmenhuizen
Vanaf 1943 dwongen de Duitsers jonge mannen in hun fabrieken te gaan werken. Namen en adressen haalden ze uit het bevolkingsregisters van de gemeentes.
Het weghalen van deze bevolkingsregisters had geen zin, want in Den Haag was het Centraal
Bevolkingsregister van Nederland, en zou dus weer snel voor de gemeente gekopieerd kunnen worden. Deze situatie veranderde op 11 april 1944 toen de geallieerden het depot van het bevolkingsregister bombardeerden.
Na bekendwording werd er een vergadering ten huize van Dokter Groenhart belegd, waarbij, Rein Posthuma, Jan Sinnige, Klaas Mink, Pieter Borst, Jan Beemsterboer, Dokter Groenhart en een van zijn onderduikers aanwezig waren. Ze besloten om het bevolkingsregister weg te halen en de volgende afspraken werden gemaakt.
De twee gemeenteambtenaren Bes en Wester zouden ervoor zorgen dat het register vanuit de brandkast in de schoonmaakruimte kwam te staan.
Jan Sinnige en Rein Posthuma zouden het gemeentehuis binnen gaan en de bakken met de bevolkingsregisters weghalen. Daarna zouden zij met een schuitje waarin Klaas Mink op hun wachtte, buiten het dorp de bakken in een diepe sloot laten verdwijnen.
Bij mijn vader en moeder werd er op die bewuste avond veldwachter Brandsma en zijn vrouw uitgenodigd. Ze wilden het risico niet lopen dat hij iets zou zien. Na de avondklok liep hij regelmatig door het dorp en dat was alleen maar lastig, want in een klein dorp met maar één hoofdstraat viel het al snel op als er ’s nachts mensen op straat liepen.
De ambtenaren Bes en Wester zijn die avond ondergedoken want zij zouden direct hiermee in verband worden gebracht. De brandkluis werd iedere nacht door twee Duitsers bewaakt, dus het lag voor de hand dat de registers al eerder uit de kluis waren gehaald.
De heren Bes en Wester hebben tot aan de bevrijding in Texel ondergedoken gezeten.
De Duitsers besloten echter de vaders van Bes en Wester die totaal onkundig waren van het gebeuren, te gijzelen. Zij hebben een klein half jaar in het concentratiekamp gezeten. Over deze periode is er een boek geschreven “Dagboek van gijzelaar Jo Bes”.
Verraad
Binnen een week na het weghalen van het bevolkingsregister werd mijn vader anoniem gebeld. Het bericht was heel kort: “U moet direct het huis verlaten in verband met het bevolkingsregister.” Mijn vader bracht de andere heren op de hoogte en is direct naar Jan Sinnige in Schagen gereden. De vraag was, wie heeft dit merkwaardige telefoontje gepleegd? Dit moet de onderduiker bij dokter Groenhart, “Scherpenzeel” zijn geweest. Men had zich al afgevraagd wat die Scherpenzeel eigenlijk bij die vergadering te zoeken had. Ook vertrouwde Pieter Borst hem al niet en verdacht hem van het achteroverdrukken van bonkaarten welke bestemd waren voor de onderduikers en deze voor eigen gewin verhandelde,
Mijn vader is voor een paar dagen ondergedoken bij zijn vriend Frans van Dam in de Wieringermeer. Jan Sinnige is volgende dag naar Groenhart gegaan om Scherpenzeel te ondervragen. Jan heeft hem in zijn kraag gepakt en hem met zijn kop in het water geduwd. Hij bekende binnen een minuut de beller te zijn geweest. Daarna hebben zij hem vastgezet om verder te ondervragen. Hij wist echter te ontsnappen. Piet Groenhart ging posten bij het station Alkmaar en mijn vader en Chris Vos de zwager van Groenhart bij Koedijk. Net toen de spertijd om 04.00 uur ‘s morgens voorbij was ging Scherpenzeel via Koedijk richting Alkmaar. Mijn vader en Chris Vos pakten hem beet; duwden hem in de auto en reden naar Dirkshorn waar hij weer werd vastgezet in het huis van Piet Groenhart. Voor de tweede keer wist hij te ontsnappen en weer werd er gepost. Joop Vos, de andere zwager van Groenhart, Jan Sinnige en mijn vader wachtten in de auto bij het Velserpont. Wat zij niet wisten was dat daar de Ortskommandant woonde. Twee politiemannen in burger hielden hen aan en zij werden gearresteerd. In de Weteringschans werden zij vastgezet, ondervraagd. Op de vraag wat zij in Velsen deden gaven de beide Jannen dezelfde verklaring: “zij waren daar voor de zwarte handel”.
Ik weet niet hoelang mijn vader in de Weteringschans is geweest voordat hij naar Kamp Amersfoort werd getransporteerd. Jan Sinnige schreef dat hij daar circa 6 weken heeft gezeten. Joop Vos is direct nadat hij in Amersfoort aankwam vrijgelaten.
Kamp Amersfoort
Over de periode kamp Amersfoort werd door mijn vader nauwelijks gesproken, wel vonden wij na zijn overlijden in 2006 een plaatje met zijn naam en kampnummer. Dat heeft hij al die tijd zorgvuldig bewaard maar ons nooit laten zien.
Afbeelding: archief familie Beemsterboer
Wat ik over het kamp Amersfoort gelezen heb, moet daar, onder de leiding van Kotälla, geen pretje zijn geweest. Deze sadist had er plezier in om mensen te martelen en heeft veel moorden op zijn geweten.
Zowel Jan Sinnige als mijn vader kregen te horen dat zij allebei op transport naar Duitsland zouden gaan. Mijn vader werd met twintig anderen geselecteerd om in Utrecht een Kriegsverhor te ondergaan. Als je in het Wolvenplein terecht kwam wist je dat het gebeurd was met je. Mijn vader was de enige van die groep die niet geselecteerd werd om naar Utrecht te gaan. Waarschijnlijk heeft de poging van zijn vader en zijn broer Cor, om hem vrij te krijgen hier een rol in gespeeld. Na twee maanden gevangenschap wisten zij hem met behulp van handelsrelaties vrij te krijgen.
Jan Sinnige was echter minder gelukkig, die werd op transport gezet naar concentratiekamp Buchenwald. Onderweg wist Jan Sinnige te ontsnappen door via een raampje uit de rijdende trein te springen. Hij is daarna lopend teruggekomen in Noord-Holland waar hij direct zijn verzetstaken weer hervatte.
Afbeelding: Arolsen Archives
Liquidatie
Enkele maanden na zijn thuiskomst uit Amersfoort hoorde mijn vader dat Scherpenzeel was gesignaleerd. Jan Sinnige werd geïnformeerd en een zoekactie gestart. Al vrij snel vonden ze hem in de winkel van bakker Wester in Kalverdijk waarna hij werd meegenomen naar de schuur van Pieter Borst in Kalverdijk. Het was al duidelijk dat deze man een verrader was, niet te vertrouwen en een gevaar voor het verzet. Na verhoor bekende hij informant van deSicherheitsdienst te zijn. Na rijp beraad werd besloten hem te liquideren. Maar voordat hij werd geëxecuteerd kreeg hij de mogelijkheid met een priester te praten. Mijn vader haalde de kapelaan uit Warmenhuizen erbij die hem de biecht heeft afgenomen. De kapelaan heeft aan Jan Sinnige verteld dat hij vanwege zijn biechtgeheim uiteraard geen dingen mocht vertellen maar dat zij geen twijfel over de schuld van de man hoefden te hebben, Scherpenzeel had heel wat op zijn kerfstok.
Fruit
Hierna moest Jan Sinnige wel onderduiken. In die periode ging hij gewoon door met zijn werk voor de voedselvoorziening. Hij vond eind ‘44 onderdak bij mijn vader en moeder. De twee Jannen waren ’s nachts veel op pad en mijn moeder stond dan altijd op hen te wachten tot zij weer thuiskwamen. Zij was net moeder geworden van mijn zus Tinie en stond doodsangsten uit. Zij kon er niet meer tegen en verzocht Jan Sinnige ergens anders onderdak te zoeken. Dat had hij snel gevonden bij Jan van Nieuwenhuizen in Dirkshorn. Ondanks de belofte aan mijn opa om zich niet meer met het verzet te bemoeien bleef mijn vader bijna iedere nacht met Jan Sinnige op pad gaan. Zo was er een partij fruit in opslag bij koelhuis Sevenhuysen die door de Duitsers in beslag was genomen. Zij vonden het niet zo’n goed idee het fruit daar te laten liggen ten gunste van de Wehrmacht, de plaatselijk bevolking zou er meer aan hebben. Het fruit bestaande uit appels, peren en druiven werd ’s-nachts in schuitjes geladen en naar Tuitjenhorn vervoerd waar het op de zolder van de plaatselijke school opgeslagen werd. De koelhuisdeuren werden gesloten en vergrendeld zodat de Duitsers pas veel later doorkregen dat het fruit verdwenen was. Een zolder is geen koelhuis en bovendien werd de fruitlucht in de school steeds sterker. Het fruit moest snel worden gedistribueerd. Wie kon je wel en niet vertrouwen, het fruit werd dan ook ’s nachts anoniem bij de bevolking voor de deuren gezet. Ook het ziekenhuis in Alkmaar kreeg zijn deel. De patiënten reageerden blij verrast toen zij de volgende dag de karretjes vol met fruit binnen zagen komen.
Hongerwinter
In de hongerwinter ’44 -’45 kwamen er veel voedselzoekers uit te grote steden naar Noord-Holland. Bij mijn opa en oma thuis waren er dagelijks vele gasten die aan voedsel werden geholpen.
Afbeelding: archief familie Beemsterboer
Geen angst voor het gevaar
Ik heb mijn vader wel eens gevraagd of hij tijdens het verzet nooit bang is geweest, zijn antwoord was: “Ik was jong, het was spannend en ik realiseerde mij niet welk gevaar je liep.”
Peter Beemsterboer
Bronnen
Reacties
Artikel
Albert of Albrecht van Schagen is de oudste zoon en mogelijk het oudste kind van Willem van Beijeren, de bastaard van Holland, de eerste heer van Schagen, en Johanna van Hodenpijl.
Hij is vermoedelijk geboren in 1431 of, als hij niet het oudste kind was, in 1433. Hij is geboren in Den Haag en overleden in augustus 1480 in kasteel Medemblik.
Hij zal zijn opvoeding hebben genoten in Den Haag. Hij zal hebben leren lezen en schrijven, paardrijden, getraind zijn in vechten met zwaard en lans en verder zal hij om zich heen gekeken hebben en hebben gezien wat zijn vader deed en met wie deze contact had.
Tijdens die opvoeding zal hij nauwe contacten hebben gekend met zijn broers Jan en Willem en zijn zussen Johanna en Barbara. Er zal een moment zijn geweest waarop hij kennis maakte met zijn latere heer Philips de Goede en Karel de Stoute. In 1467 werd hij tot ridder geslagen door Karel de Stoute tijdens de gevechten bij Luik.
In 1464 trouwde hij met Adriana van Nijenrode en leefde een poos in hun ksateel aan de Vecht vlakbij Utrecht. Het is waarschijnlijk dat de twee kinderen van Adriana en hem daar geboren zijn, een jongetje en een meisje. De jongen werd niet oud, het meisje hebben we leren kennen als Josina, Vrouwe van Schagen.
Albert lag niet goed bij zijn broers en zussen, had waarschijnlijk een stroeve omgang met zijn vader en zeker met degenen die hem zouden moeten erkennen als hun heer, de vroedschap van Schagen.
Vader Willem had in 1444 bij Philips de Goede gedaan gekregen dat hij zijn kinderen jaarlijks een rente van 100 nobelen mocht uitkeren, zodat zij een adellijke staat konden voeren. De bedoeling was dat Albert zodra hij zijn vader was opgevolgd die uitkering op zich nam. Dat vertikte hij. Hij dwong zijn vader zelf die uitkering te blijven betalen aan zijn broers en zussen en die deed dat tegen zijn zin tot zijn dood. Daarna moest Albert die rente betalen, maar ook toen was hij er niet toe te bewegen, rechtzaak of geen rechtzaak. Uiteindelkijk liep dat zo hoog, dat de Stadhouder Generaal van het Hof van Holland, samen met een aantal edelen en inwoners van andere plaatsen, naar Schagent rok en hem belegerde in het slot Schagen. Albert ziende wat er aan de hand was en wie er voor de poort stonden, gaf zich zonder slag of stoot over. Hij werd gevankelijk naar Den Haag vervoerd, veroordeeld en opgesloten in het kasteel Medemblik. Daar overleed hij twee of drie jaar later, hoewel hij na enige maanden in gevangenschap wel in eer en aanzienw erd hersteld door het Hof van Holland, op voorspraak van Maximiliaan en Margaretha. Geen makkelijke man, geen makkelijk leven.
Karel Numan
Lees het uitgebreide artikel onder Bronnen
Bronnen
Reacties
Artikel
Albert (Albrecht) van Beijeren van Schagen en Adriana van Nijenrode, deel 2
De Geer19) noemt Albert krankzinnig, of bij vlagen krankzinnig. Dat is derhalve de overlevering in Utrecht. Zo is hij daar bekend gebleven. Ook in de kringen van de graaf, het Hof van Holland en in Schagen wordt hij gezien als iemand die de beheersing over zijn zinnen kwijt was geraakt. Hierboven is al opgemerkt dat dat mogelijk al eerder was opgevallen aan de bestuurderen van Schagen, en mogelijk al in het gezin van Willem van Beijeren van Schagen. Maar of er sprake was van krankzinnigheid in de klassieke betekenis van dat woord, is en blijft onduidelijk.
Hoe het ook zij, Albert van Beijeren van Schagen, tweede heer van Schagen, trouwt met Adriana van Nijenrode, ergens tussen 1460 en 1464, in de Buurkerk in Utrecht. Aldus de getuigenis van Beatrix, dochter van Hendrik van Nyvelt Willemsz. op 3 maart 1534 afgelegd voor het gerecht van de stad Utrecht20).
Afbeelding: kasteel Nijenrode
Zij en een viertal andere familieleden of bekenden van de Van Nijenrode’s legden een getuigenis af op verzoek van Frans en Ernst van Nijenrode, die de rechtmatigheid van de handelingen van een aangetrouwd familielid, Willem Turck, echtgenoot van Josine van Nijenrode, hun nicht, aanvochten.
Adriana van Nijenrode leed in haar jeugd aan een gebrek aan haar oor, men noemde dat ‘St. Quirijns zeer’. Dat was voor haar ouders reden om haar ‘geestelijk te maken’ en in het klooster St. Cecilie in Utrecht te plaatsen. Na een jaar bleek zij echter genezen.
Afbeelding: Plompetoren, vlakbij het huis van de ouders van Adriana
Ze groeit verder op in het huis van haar ouders, Gijsbert van Nijenrode van Velsen en Geertruyt (Frederiks dochter) van Uijtenham/Utenham, dat staat tussen de Wittevrouwebrugge ende Plompentoren, in die ‘huysinge dat nu die herberge van Oostbroek is’, aldus Cunera de bastaarddochter van Wouter van Mijnden, 70 jaar oud, in een van de bovengenoemde getuigenissen, door haar afgelegd op 2 maart 1534. Haar werd gevraagd of ze meer wist over ‘de afkomst van vrouw Josina, heeren Alberts dochter van Schagen’.
Afbeelding: Josina van Beijeren van Schagen
Zij zal nog zeer jong zijnde Adriana van Nijenrode gekend hebben als moeder van Josina. Ze zal hen tussen 1464 en 1474 langs haar huis hebben zien komen. Josina zal niet ouder zijn geweest dan zij zelf.
Afbeelding: David van Bourgondië, bisschop van Utrecht in de tijd van Albert en Adriana
De al genoemde Beatrix herinnert zich dat Adriana van Nijenrode en Albert van Schagen ‘worden ondertrouwt in die Buurkerke. (Zij) Sijde, dat deeze heer Albert van Schagen naderhand al krankzinnig worden ende in Holland vastgezet worde; ende sterff zijn huysvrouw voorscreven ook binnen die selve huyzinge aen die pestilentie, die zij aan haar vinger hadde, op den zelven dag dat meester Uyt die Weert (Uten Weer) vicarius des Bisschops van Uytrecht, sterff, als sij omtrent oud was agt en dertig jaaren, twelck was omtrent twee of dragen dagen nadat Maximilianus die stadt Uytrecht inne hadde genomen, ende wort binnen Uytrecht begraven , zonder zeker te weeten waar, ende liet die Vroue van Schagen voornoemd haar, getuygen, die blader (gezwel) zien, die zij aan haar vinger hadde. Sijt, dat ter selver tijd, na (het) innemen dr stad van Uytrecht (7 september 1483), die heer van Egmond heer Alberts dochter, die Vrouwe van Schagen nu tegenwoordig, te manne gaf sijnen neve Wouter van Egmond, die na sijn dood te manne nam heer Joost van Borselen.’21)
Afbeelding: Pest
Genoemde Beatrix vermeldde ook dat Adriana was gestorven aan de pest en in Utrecht werd begraven. Ze liet Beatrix van Mijnden ‘die blader (gezwel) zien, die zij aan haar vinger hadde’. Ze stierf, 38 jaar oud, ‘omtrent twee of drie dagen nadat Maximilianus die stadt Uytrecht inne hadde genomen’. Dat gebeurde op 7 september 1483. 22)
Op 11 maart 1535 werd er een getuigenis afgelegd door ene Ida genaamd Bijland, natuurlijke dochter van Hendrik van Nyenrode Johansz. Zij bevestigde wat door anderen al vermeld werd. Zij bleek Adriana van nabij te hebben gekend en vertelde dat Adriana ‘een quade sprake’ had, dat wil zeggen dat ze niet alle klanken kon uitspreken, o.a. de ‘r’, waardoor ze Luijsch zei in plaats van Ruijsch.
Cunera, dochter van Wouter van Mijnden, ‘sijde dat sij wel gekent heeft Gijsbert van Nyenrode van Velsen ende sijne huysvrouwe, die zij met haren eenige dochter en den heere Albert van Schagen, haren man, op Croonenburg gesien heeft, alwaar sij ter kennisse gekomen waar.’23)
Het bovenstaande houdt in dat Adriana van Nijenrode werd geboren in 1445. Als ze zoals vermeld in ongeveer 1460 - maar het kan ook 1464 zijn - in ondertrouw gingen, dan was Adriana op dat moment tussen 15 dan wel 19 jaar oud en Albrecht van Schagen tegen de dertig of begin dertig jaar oud. In die begintijd van hun huwelijk waren ze zeker regelmatig in Utrecht, omdat een van de getuigen vermeldde dat ze hen regelmatig langs haar huis zag lopen, op weg naar het centrum van de stad of op weg naar het ouderlijk huis van Adriana bij de Plompetoren.
Afbeelding: Plompetoren
Blijft het raadsel van Alberts ‘krankzinnigheid’. Ook de woorden van zijn kleindochter Josina werpen daar geen licht op. Zij vertelde aan een van haar kamermeiden ooit – zoals die getuigde in het kader van een ander proces – dat zij een moeilijke jeugd had gekend.
In zijn getuigenis vermeldde meester Claas van Castricum, vice-cureijt van de parochiekerken van Haarlem tegenover de burgemeesteren, schepenen en de raad van Haarlem, gedagvaard door Frans en Ernst van Nijenrode:
“[…] Tuijghde voorts dat die voors. Vrouwe van Schagen hem gevraaght heeft gehadt off sij mit goeder consentie ’t goet van haars moeders sijde gecomen was moghte maacken dat dit soude comen aan die naaste van haar moeders wegen dat oock op een tijt als sij bij inventaris beval haar goet te bewaaren Jan van Schagen in presentie van hem deposant ende Mr Lambreght Jacobs soon sij haar hadde wijzelicken ende clouckelijcke als eensdeels hair consentie ende ziele saligheijt aangaande eensdeels van titelijcke saacke heeft sij hem getuijge seer clouckelijcken gevraaght bij- sonder dat haar consentie aanginck ende op d’antwoorde van hem deposant weder gerepliceert (= geantwoord) mit sulcke redene ende bewijs dattet hem getuijge verwonderde ende in saaijcke die de eerlijcheijt ende andere eerlijcke saijcke aangingen heeft hij getuijge haar mede soo clouck ende verstandigh gevonden dat hijs hem dickmaals verwonderde ende heeft sij hem oock dickmaals als te passe gebraght quaam alle haar geschiedenisse wat haar overgecomen ende geschiet was van kints been off mit soo versche memorie verhaalt reght off eerst geschiet waare geweest dat oock als hij getuijge bij haar geweest hadde ende naa drie off vier maande weder bij haar ontboden werdde soo verhaalde sij hem wel perfectelijck wat woorden hij tot haar gehadt hadde ende wat woorden sij met hem gehadt in de voorleede rijse […]24)
Dat vertelt ze hem aan het eind van haar leven en het staat haar nog helder voor de geest wat ze in haar jeugd had meegemaakt. Uit de woorden van deze vice-cureijt moet opnieuw blijken hoe helder van verstand Josina van Schagen was aan het eind van haar leven, ondanks het gegeven dat ze bij en tijd en wijle ‘godsdienstige’ bevliegingen had.
Hiermee is nog geenszins verklaard hoe en op welke wijze Albert van Schagen ‘krankzinnig’ was, of ‘niet goed bij zijn hoofd’, of recalcitrant, of gewoon een stijfkop. Daarover laat geen enkele historische bron zich verder uit. Evenmin als over zijn gevangenschap in Medemblik en de wijze waarop en de omstandigheden waaronder hij daar gevangen ‘zat’. We weten niet of zijn vrouw daar bij hem was, of in Utrecht woonde. Hoewel dat laatste gezien de getuigenissen opgespoord door De Geer – hierboven vermeld - het laatste waarschijnlijk maken.
Karel de Stoute wilde de vele delen van zijn bezit zoveel mogelijk aaneengesloten maken. Iets waarmee zijn vader Philips de Goede eveneens zijn gehele bestuurlijke leven bezig was geweest. Om zijn oostgrens goed te beschermen en ook voet aan de grond te krijgen in het Duitse gebied wilde hij de stad Neuss, vlak boven Keulen, liggend aan de Rijn of vlakbij de Rijn, in zijn bezit krijgen. Daartoe sloeg hij eind juli 1474 het beleg om de stad. Neuss gaf zich echter niet alleen niet over, maar verdedigde zich fel en langdurig. Vanaf een zeker moment vond de Duitse keizer de tijd gekomen om zich met de belegering te bemoeien en een poging te ondernemen de stad te ontzetten. Uiteindelijk gaf Karel de Stoute de strijd op en trok zijn troepen terug, toegevend dat zijn plan was mislukt. Hij had de stad grote schade berokkend, het had vele duizenden manschappen het leven gekost, en zeer veel geld. Toen Karel vernam dat de Duitse keizer zich ermee ging bemoeien, had hij ook al zijn Hollandse reserves aangesproken en opgeroepen. Dat was de reden dat Willem van Schagen met en een contingent Haarlemmers naar Neuss trok en ook Albert van Schagen zich genoodzaakt zag zijn steentje bij te dragen, een iets groter steentje dan waartoe hij verplicht was, volgens Bregman.
Noten bij deel 2:
1) Bregman, Schagen door de eeuwen heen (z.p., 1965) (diss.).
2) H. M. Lambooij, M. G. Pigge, R. J. M. van de Pol, F. Timmer, Heerlijk Schagen, de geschiedenis van een Westfriese marktstad (Schagen, 1996).
3) F. Diederik en F. Timmer, Slot Schagen, De geschiedenis van het ‘huys’ van de heren en vrouwen van Schagen (Schagen, 2002).
4) D. Guldewagen en P. Steyn, Naam-register van de heeren van de regeering der stad Haarlem, van de Ministers van dien, ende van derzelver Commissien; als meede van eenige Ampten en Employen binnen dezelve (Haarlem 1733).
5) Leenkamer Graaf van Holland VIII Friesland 1254-1649: 02-03-1466, Albertvan Schagen, oudste zoon, bij overdracht door heer Willem, bastaard van Holland, zijn vader, met diens lijftocht, LRK 117 c. Kenn., fol. 19-21.
6) Burger van Schoorel, Chronyk van de gantsche Heerlykheid van het Dorp Schagen (Schagen 1767). Opnieuw uitgegeven door de Historische Vereniging Schagen en omgeving. 1999.
7) NA, archiefinventaris 1.10.01, Collectie Van Aerssen 1410-1910, 13.03, inventarisnummer 353; akte d.d. 11 november 1465.
8) Zie Bregman, p.29, volgens deze Grote Raad van Mechelen, 793 bis 98/100.
9) Idem, Grote Raad van Mechelen, 793.48, 793.94 en Beroepen uit Holland nr. 100; RAA, bibliotheekcollecite 25 D 17, chronologische lijsten van de geëxtendeerde sententiën berustende in het archief van de Grote Raad van Mechelen, vol. 1 1465 – 1504.
10) Dagvaarten Holland 1477 en Cornelis Aurelius, Die Chronyk van Hollandt, Zeelandt en Vriesland, Leiden 1517, dat XV capitel, folio 373 recto.
11) Cornelis Aurelius, Die Chronyk van Hollandt, Zeelandt en Vriesland, Leiden 1517, dat XV capitel, folio 373 recto
12) Brieve waarbij Maximiliaan Grave van Holland aan Jan van Schagen Hr. Willems zoon voor en ten behoeve van zijin nigte Jonkvr. Jooste van Schagen dochter van Hr Aelbrecht van Schagen voor haar en haeren erve tot een onversterflijk erfleen geeft eerstelijk de Heerlijkheijd hooge ende lage van de Schager Cogge met de tienden en renten; Idem de vissscherije van de Schager en Niedorper Cogge; Wijders nog dat huijs ende slot van Schagen met de hofstede en ’t land alzoo dat begrepen en bepoot staat met 5 geersen lands omtrend den voorsz. Huijse gelegen – In dato 13 november 1480 ; (NHA, toegangsnummer 133, inv.nr 45) en leenkamer Graaf van Holland VIII Friesland 1254-1649: 13-11-1480 - Jan van Schagen heer Willemsz. voor Josse van Schagen, zijn nicht, bij dode van Albert, haar vader.
13) Zie Bregman , blz. 30: “… omdat Josina reeds spoedig in het huwelijik trad met Wouter van Egmond , zoon van Willem em Johanna van Heemskerk. Op 21 december 1480 legde heer Wouter de eed af voor de leengoederen van zijn echtgenote (noot R.A. Haarlem, nr. 108);
Zie ook NHA toegangsnummer 133, inv.nr.26: Akte van belening door Maximiliaan en Maria, van Josina van Beieren met de lenen van haar vader Albrecht van S chagen, 1480, authentiek extract. 1642, met retroactum.
14) Leenkamer Ruwiel 1277-1678: 18-5-1478: Heer Albert van Schagen voor de vrouwe van Schagen, zijn vrouw, nicht van de leenheer Wouter van Amstel van Mijnden, knaap, bij dode van Gijsbert van Nijenrode van Velsen, haar vader;
De Geer, blz. 112 (uitvouw) Gijsbert van Nijenrode van Velsen sterft omtrent 1474, blz. 226, uitvouw, Gijsbrecht van Nijenrode van Velsen sterft omtrent 1476
15) Albert wordt heer van Schagen in 1466, maar de vroedschap, de schepenen en de burgemeesters, kortom de bevolking van Schagen krijgt opdracht hem als hun heer te erkenen en doen dat dan ook pas eind 1473. Op 1 januari 1474 geeft Albert het charter uit waarin hij bevestigt dat zijn onderzaten hem ‘hulde ende eedt gedaen’ hebben (RAA, toegangsnummer NL-AmrRAA-63.1.1.001, inv. nr. 32)
16) Bregman, pag. 28, zonder verwijzing.
17) Janse 1998, p. 185 en 193.
18) NA, 1.10.01, collectie Van Aerssen 1418 – 1910, inv.nr. 13.03, 357
19) De Geer 1851, 27, 172 (Waar De Geer abusievelijk graaf Willem van Beieren de grootvader van Albert noemt en waar hij veronderstelt dat Albert de krankzinnigheid had overgeërfd van deze Willem, die ook krankzinnig werd)
20) De Geer, 27, 69.
21) De Geer, 69.
22) De Geer, 75,76
23) De Geer, 69
24) NHA, toegangsnummer 1, inv.nr. 137, folio 21r
Geraadpleegd:
- van Gouthoven, D’oude Chronijcke ende Historien van Holland (met West-Vriesland) van Zeeland ende van Utrecht, ‘s- Graven-Hage 1636. fol. 554
- J.de Geer, Proeve eener geschiedenis van het geslacht Van Nyenrode uit oorspronkelijke stukken bewerkt, Utrecht 1851
- Janse, De Hollandse ridderschap omstreeks 1474. Een analyse van het register Valor Feodorum (inJaarboek voor Middeleeuwse geschiedenis1, 1998, 163-204)
- Noordhollands Archief Haarlem, toegangsnummer 1, inventarisnummer 137.
Bronnen
Reacties
Artikel
Antonius, zoon van Willem van Beijeren van Schagen
Over Antonius, de zoon van Willem van Beijeren hangt een waas van geheimzinnigheid. Hij zou kanunnik geworden zijn bij de Sint Pieterkerk in Utrecht. Einde verhaal. Dit is gegrond op een in het Latijn gestelde brief van paus Nicolaas V. Deze is op het moment van het schrijven van deze brief nog maar enkele maanden in functie. Hij zou een niet onbelangrijke hervormingspaus blijken.
In deze brief wordt Antonius onmiskenbaar een zoon genoemd van Willem van Beijeren, bastaardzoon van hertog Aelbrecht van Beijeren. Zijn levenslange bijnaam is Bastaard van Holland. Hij is zoals de brief ook zegt ‘defectus’, zoals ook Erasmus enige tijd later ‘defectus’ zal heten, een buiten het huwelijk geboren kind. Zo’n kind werd ook wel een natuurlijk kind genoemd. Een kind geboren uit een huwelijk werd een wettig kind genoemd. Een natuurlijk kind was dat niet volmaakt of wel ‘defectus’. Ook voor zo’n kind moest goed worden gezorgd. Zie Willem van Beijeren zelf.
Antonius is echter niet alleen ‘defectus’, hij wordt ook nog ‘solutus’ genoemd. Dat woord moet iets betekenen van ‘uitgesloten’, of ‘uitgestoten’. Het meest waarschijnlijke is dat Antonius is verwekt en geboren buiten elk huwelijk, met andere woorden, niet alleen Willem van Beijeren was nog niet getrouwd, maar ook de moeder van dit kind niet. Aat nu sloot het kind letterlijk buiten de bestaande orde. Hij zou geen adellijke of ridderlijke functie kunnen vervullen en kon geen deel uitmaken van het latere gezin, zoals dat voor de bastaarddochter Belye wel mogelijk was.
In zo’n geval – want voor ook voor dit kind moest goed gezorgd worden – was een plek binnen de geestelijkheid bijna de enige mogelijkheid, zij het dat ook daar met een wel zeer scheef oog naar zo’n kind werd gekeken.
De andere mogelijkheid voor een uitleg van de woorden ‘defectus’ en ‘solutus’ is dat Antonius lichamelijk of geestelijk niet in orde was. Maar dat is zo goed als onmogelijk, omdat hij dan zeker niet voor een plek bij de kanunniken in aanmerking zou kunnen komen, noch bij die van de Sint Pieter, noch bij die van Sint Marie. Bovendien heeft hij de bisschoppelijke school doorlopen.
Zie ook het uitvoerige artikel onder Bronnen (en de Kakelepost van juni 2019). Hierin wordt dieper ingegaan op de ins en outs van deze mysterieuze Antonius, die na deze brief van de aardbodem verdwenen blijkt.