Artikel
Een der beruchtste ziekten in het negentiende-eeuwse Nederland was de cholera of blauwe dood. De herkomst van besmettelijke ziekten werd nog overheerst door bakerpraat. Men meende dat cholera onder meer verspreid werd door rottingsgassen in stilstaand water en kon toeslaan door het eten van onrijp fruit.
Zo werd in 1832 van overheidswege geadviseerd geen onrijpe kruisbessen te eten en kwam het in Schagen tot een kermisverbod, aangezien opeenhopingen van mensen en drinkgelagen eveneens de cholera zouden bevorderen. Tussen 1830 en 1866 woedden in Nederland zeven cholera-epidemieën, een waarvan in 1855 te Schagen vele slachtoffers eiste.
Moeizame verbetering van de hygiënische omstandigheden
Na 1866 verdween de cholera vrijwel geheel uit Nederland. Het inzicht won terrein dat de ziekte door contact met smetstoffen werd overgedragen. Hygiënische en sanitaire vraagstukken kwamen in de belangstelling en richtten de aandacht op de drinkwatervoorziening en het dempen van grachten en sloten, die vaak als riolen fungeerden. Langs moeizame weg werden gezondheid en hygiëne een gedeelde zorg van overheid en particulier initiatief. Vanaf 1850 waren de grote steden in Nederland begonnen met de aanleg van hun eigen gemeentelijke waterleiding. Ten plattelande werd die noodzaak niet gevoeld. Men meende er beduidend gezonder te leven dan in de steden, met hun stinkende grachten, nauwe straten en bedompte kotten. Maar de realiteit was anders. Veel woningen in de dorpen waren slecht onderhouden en te klein voor de doorgaans grote gezinnen. De door het gouvernement uitgevaardigde bouw- en woningverordeningen werden niet of onvoldoende nageleefd. Het regenwater kwam via vermolmde daken en rottende goten in de regenbakken en putten, waaruit men zijn drinkwater schepte. De hygiëne was ver te zoeken, net als in droge jaren het water zelf.
Nog middeleeuws
Ook in Schagen was het met de hygiëne, naar hedendaagse maatstaven, tot 1923 nog middeleeuws gesteld. Als regenwater schaars was deed men de vaat en de was in water uit sloten ‘waarop legio privaten uitkomen en de uitwerpselen in ronddrijven’. De staat van deze sloten werd veelal verwaarloosd. Sommige waren met open water verbonden, andere niet. Uit deze stilstaande poelen steeg, vooral in warme maanden, een stank op die maar moeilijk viel te negeren. Tussen en achter de huizen lagen vuilnishopen en mestvaalten. Een ingezonden brief in de Schager Courant van 27 mei 1886 hekelt ‘hoe op vele plaatsen (adres de sloot achter de schoolstraat, de zoogenaamde sloot tusschen de R.K. kerk en de R.K. school, de sloot aan het einde der laan, als men van de spoor afkomt, en vooral de achtersloten van de nieuwstraat) privaten en rioolen uitloopen, zonder, ik zeg niet genoegzame, maar zelfs voor het oog fatsoenlijk bedekking, afsluiting of hoe men het noemen wil. Wat moet daarvan de vrucht zijn, als wij eens a.s. zomer een hitte krijgen als waarvan wij l.l. een voorproefje gehad hebben?’
Een gezondheidscommissie ingesteld
Niet dat de gemeente op zijn handen zat. In 1884 was een commissie ingesteld die moest rapporteren over de toestand van de sloten. In het rapport stond een waslijst van verbeterpunten, waaruit onder meer is af te leiden dat Schagen toen al een tonnenstelsel bezat. Daarop benoemden b. en w. een gezondheidscommissie, die had toe te zien op de volgende voorschriften:
- Geen privaten of riolen binnen de kom der gemeente mogen op eenigerlei wijze uitloopen op slooten die niet 3 M. breed en 0,75 M. diep zijn, en aan twee zijden in open verbinding staan met het vaarwater. (Duikers en zoogenaamde pompen gelden niet.)
- De eigenaars der slooten zijn verplicht deze op de voorgeschreven diepte te houden. Jaarlijks wordt minstens tweemaal hiernaar een onderzoek ingesteld en laat de gemeente die slooten of gedeelten, welke niet aan de voorgeschreven breedte en diepte voldoen, op kosten der eigenaars in orde brengen, die dan tevens worden beboet.
- Het is op boete van 3 tot 25 gulden verboden faecale of andere vuile stoffen bij nacht of bij dag in slooten langs den openbaren weg te werpen; eveneens is het werpen van vuil op den openbaren weg op gelijke boete verboden.
- Dagelijks vóór ’s ochtends 9 uur wordt asch en ander vuil voor rekening der gemeente opgehaald; de faecaliën in behoorlijk gesloten tonnen.
- Jaarlijks wordt uitbesteed het brengen van 365 M3 klei op het terrein voor de faecaliën en meststoffen bestemd. De opzichter is verplicht dagelijks 1 M3 van deze aarde over het opgehaalde vuil uit te spreiden.
- Besmet beddegoed, kleeren en andere ter vernietiging bestemde voorwerpen worden op het terrein voor de faecaliën bestemd in een daarvoor ingerichten oven verbrand.
- Mesthoopen moeten binnen de kom der gemeente minstens 10 M.van eenig bewoond huis, en minstens 10 M. van den openbaren weg verwijderd zijn. Dit laatste geldt ook van buitenshuis geplaatste privaten.
- B. en Wethouders worden in het toezicht op de handhaving dezer verordening bijgestaan door eene door den Raad benoemde Gezondheids-Commissie, die tevens adviseert in alles wat de openbare gezondheid bevorderlijk kan zijn.
Voorlichting en toezicht.
Voorlichting en toezicht sorteren geleidelijk aan effect. Grote uitbraken van cholera komen in het laatste kwart van de 19e eeuw niet meer voor in onze streken. De tyfus blijkt moeilijker uit te bannen. Elk geval brengt niet alleen een paniekreactie op gang, maar ook indianenverhalen. Zo meldt in 1886 ene Veritas in de Schager Courant een epidemische uitbraak van ‘die vreeselijke gesel, de Typhus’, in Winkel. Een Winkelaar die enige dagen later in Hoorn ter markt gaat wordt daar gemeden omdat, naar hij te horen krijgt, in zijn woonplaats al 80 personen zijn besmet en 60 overleden. In werkelijkheid zijn dan 5 besmettingsgevallen geteld en is nog niemand bezweken. Het aantal zieken loopt overigens wel op naar 90. In 1909 luidt de gezondheidscommissie van Langedijk de noodklok vanwege de tyfus, ‘die nu reeds sinds eenige jaren telkens weder in het gebied van Geestmer Ambacht optreedt’. Gepleit wordt voor invoering van het tonnenstelsel, waarover Schagen dan al zo’n 25 jaar beschikt. Tyfus komt in de Magnusveste dan ook niet meer voor. Maar de roep om een waterleiding, die in de grote steden van Nederland al tientallen jaren in gebruik is, wordt sterker.
Plannen voor een waterleidingnet
In hetzelfde jaar 1909 geven de gezondheidscommissies van Hoorn, Enkhuizen en Schagen opdracht aan ingenieur J. van Hasselt te Amsterdam om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een waterleidingnet voor alle 41 gemeenten – samen 80.000 zielen – binnen de Westfriese omringdijk. Na drie eeuwen slaan de Westfriezen dus nog eens de handen ineen. Nu niet om het water te weren met een gezamenlijke dijk, maar om het naar binnen te halen met een gezamenlijke waterleiding. Den Helder heeft dan al een waterleidingnet, Alkmaar ook. Beide betrekken hun water uit de duinen. Datzelfde staat ingenieur Van Hasselt voor ogen. Hij beveelt de brede Schoorlse duinen aan. Het leidingnet op zijn tekentafel voorziet in een buizenstelsel door heel West-Friesland en watertorens in Schagen, Winkel, Oudkarspel, Berkhout, Medemblik, Hoogkarspel en Hoorn. In het comité Westfriese waterleiding benoemt Schagen zijn kersverse burgemeester jhr. Van Doorn als afgevaardigde, overigens ‘met geen enkele verplichting der gemeente wat de verdere finantieele zijde der zaak betreft’.
Om de wenselijkheid van waterleiding extra kracht bij te zetten wijst de gezondheidscommissie Schagen erop dat het aantal tyfusgevallen in West-Friesland (12,2%), alarmerend hoger is dan bijvoorbeeld in Alkmaar (1,3%) en Den Helder (3%). In de vele kleine gemeenten in West-Friesland komt dat argument aan, want onder de tyfus hebben zij alle geleden. Maar een sterker argument pleit tegen de aanleg: wie gaat die waterleiding betalen? Want, merkt een raadslid op: ‘De menschen hebben meer gebrek aan geld dan aan water’. De meningen op straat wisselen met de regenval. Bij droogte vraagt men zich af of het niet hoog tijd wordt voor een waterleiding, na een flinke bui ziet men er de noodzaak niet van. Voor en tegen houden elkaar gevangen. Hoorn is ongeduldig en lonkt in 1910 al naar een variant voor oostelijk West-Friesland, die zal resulteren in een eigen gemeentelijke watervoorziening. Doordat het niet alle neuzen dezelfde kant op krijgt, raakt de fut uit het comité Westfriese waterleiding.
PWN
Het is 1919 als Gedeputeerde Staten voorstellen om een provinciaal waterleidingbedrijf op te richten. De tot dan toe opererende drinkwaterbedrijven zijn ofwel particuliere initiatieven, die vooral de winstgevende gebieden exploiteren, ofwel gemeentelijke bedrijven, die vooral het belang van de eigen inwoners dienen. Met de overname van de waterleidingbedrijven Zaandam en Alkmaar ontstaat in 1920 het Provinciaal Waterleidingbedrijf van Noord-Holland. Den Helder en Hoorn laten zich inlijven. De anderen aarzelen. Met name kleine gemeenten, zoals Barsingerhorn en Wieringerwaard, achten de kosten voor de burger veel te hoog en menen te kunnen volstaan met grotere waterbakken. Ook voelen zij niets voor de verplichte aansluiting die het PWN verlangt van elk huisgezin in de gemeentekernen. Dan wordt het september 1920 en treden twaalf (!) maanden van extreme droogte in. Oogsten verdorren te velde. Koeien worden al in juni bijgevoerd, omdat er geen gras meer op het weiland staat. In de dijken trekken scheuren. Vissen sterven bij massa’s door de verzilting van de sloten. Regenbakken staan leeg. ‘Beter propagandist vóór waterleiding is zeker niet te vinden, dan de d r o o g t e’, merkt de Schager Courant (droogjes) op. Drinkwater moet worden aangevoerd met schuiten en treinen. Ook naar Schagen, dat zich meteen aanmeldt als afnemer van het PWN. De toeloop van dorstende gemeenten is dan zo groot en er moeten in West-Friesland dusdanig veel buizen gelegd, dat de Schagenaars pas in 1923 kunnen proeven van leidingwater uit de kraan.
De laatste tonnenwagen
De privaten boven sloot verhuizen nu zoetjesaan naar poepdozen in of tegen de woning, het tonnenstelsel wint terrein. Wie de vijftiger jaren heeft meegemaakt herinnert zich de laatste tonnenwagen nog. Een als huifkar opgetuigde vrachtauto, waarmee de ambtenaren der openbare werken huis aan huis de burger van zijn volle ton verlosten. De lege namen zij mee het huis in. De volle tilden zij uit de poepdoos en op de schouder, droegen hem naar buiten tot voor de woning, waar een op de wagen gezeten collega hem bij de andere tonnen onder de huif zette. Deze collega heette Klaas Bruin; nomen est omen. Hij werd in de volksmond Klaas Poeptaai genoemd. De tonnen gingen naar de gemeentelijke vuilnisbelt aan de Hale, waar zij werden geledigd. Stoute jongetjes werden door hun ouders gemaand hun leven te beteren, anders moesten ze voor straf met Klaas Poeptaai ‘drollen sorteren op de belt’. De bewoners van de in 1920 nieuw opgeleverde Magnusbuurt waren de eersten die in Schagen de ton konden verruilen voor het watercloset met spoelbak. Pas tegen 1960 maakte de tonnenwagen zijn laatste rit door Schagen.
Streamers
- Tussen 1830 en 1866 woedden in Nederland zeven cholera-epidemieën
- sloten ‘waarop legio privaten uitkomen en de uitwerpselen in ronddrijven’
- De tyfus blijkt moeilijker uit te bannen
- watertorens in Schagen, Winkel, Oudkarspel, Berkhout, Medemblik, Hoogkarspel en Hoorn
- ‘De menschen hebben meer gebrek aan geld dan aan water’
- Dan wordt het september 1920 en treden twaalf (!) maanden van extreme droogte in
- De tonnen gingen naar de gemeentelijke vuilnisbelt aan de Hale
Bronnen
BRONNEN:
- Heerlijk Schagen
- Schager Courant
Reacties
Artikel
Inleiding
Een ansichtkaart uit Schagen, onmiskenbaar van de Nieuwe Laagzijde. De zonneluifels van hôtel Spoorzicht hangen uit, de jeugd is zonder jas, de bomen en struiken zitten goed in het blad. Het is zomer. Maar welk jaar?
1909?
In het oog springen meteen het water in de voorgrond en de houten beschoeiing, die de Hoepsloot tot staan brengt. Daarachter is de Nieuwe Laagzijde gedempt en voorzien van een plantsoen. De demping werd uitgevoerd in 1908, samen met die van het eerste deel van de Laansloot en de aanleg van de Landbouwstraat. Drie infrastructurele werken die Schagen zowel vooruitgang brachten als een 'geforceerde gemeentekas', zoals raadslid Bijpost het destijds uitdrukte. Het plantsoen tussen Molenstraat en Nieuwe Laagzijde werd aanbesteed eind 1908. Dan kan de foto op z'n vroegst in 1909 genomen zijn.
De ijsbaan
Schagen was voortvarend bezig, de handrem leek er even af. Niet alleen had de gemeenteraad gezorgd voor twee vitale dempingen en een nieuwe straat in een jaar tijd, ook was de Schager IJsclub erin geslaagd langs de Langesloot, naast de gasfabriek, een stuk land voor een ijsbaan aan te kopen. Zij had daartoe de N.V. Sportterrein Wilhelmina opgericht, waarin veel Schagers aandelen hadden gekocht. Het terrein lag achter de huizenrij op de foto. Kwam dat even mooi uit: de Nieuwe Laagzijde kon deels (er werd ook grond gebruikt van de Oudedijk) gedempt met de aarde waarmee de ijsbaan werd uitgegraven. De enige die daarom zou treuren was de voetbalvereniging SRC, die kort voor WOII op het Wilhelminaterrein kwam te spelen en er het drassigste sportveld kreeg van de hele Noordkop. Maar dat was dertig jaar later. Nu zitten we omstreeks 1909 en leggen we Spoorzicht onder de loep. Aan de zijmuur hangt een bord: 'Logement en Stalling'. Reizigers konden er verblijven en hun paard op stal zetten. Wat niet wil zeggen dat het in die stal nog bedrijvig was, want Schagen had al vierenveertig jaar een spoorwegstation. Alleen wie de trein niet nam kwam met paard en wagen. Auto's reden hier nog niet, Cor Boontjes zou omstreeks 1913 Schagen's eerste automobielbezitter worden. Fietsen waren er wel. Op de foto zien we er al drie en het tweede bord aan de muur ('Bergplaats voor fietsen') zal dus meer klanten hebben getrokken.
Nog een detail
Op de rechterluifel en boven de ingang staat de naam C. Oomes. Hij adverteert op 19 juni 1909, de kermis op komst, in de Schager Courant als de nieuwe eigenaar van 'Hôtel Spoorzicht' en prijst zich-zelf aan met 'twee nieuwe 1e Klas Juliana-biljarts'. Oomes woont dan net in Schagen. Volgens het bevolkingsregister is hij met zijn vrouw en vijf kinderen op 5 mei 1909 uit Medemblik naar hier ge-komen, een nieuwe toekomst in het vooruitzicht.
Dooden hond
Nu, ruim honderd jaar na de demping van de Nieuwe Laagzijde, zijn er dagdromers die de oude waterlopen in Schagen terug zouden willen. Maar wie zich laat meevoeren door nostalgie vergeet al gauw de praktische bezwaren van een sloot voor de deur. De voorzitter van de bruggenvereeniging Nieuwe Laagzijde droeg in 1902 tijdens de gemeenteraadsvergadering al een invoelbaar nadeel aan: 'Door de heer Oudenhoven werd geklaagd over den vuilen toestand, waarin het water verkeert aan de Nieuwe Laagzijde. Oude matten en kleeden, hoedendoos, dooden hond en meer dergelijke zaken had Spr. daar drijvende gevonden, kortom, die sloot verkeert in een hooge mate van vervuiling, wat hoog nodig verbetering behoeft.' Daar kwamen nog bij de stankoverlast en de gevaren van open water voor spelende kinderen. Meermalen ging in het water langs de Nieuwe Laagzijde een kind kopje onder; gelukkig was er altijd wel een engelbewaarder in de buurt om het eruit te vissen. Nee, nu de gracht als waterweg geen economische functie meer had waren de aanwonenden van toen blij met de demping. Hij werd dichtgegooid en kreeg een fraai grafmonument in de vorm van het strakke plantsoen op foto 2.
Polderen om het plantsoen
Op die foto dragen de iepen langs de Molenstraat hun eerste blad, de struikjes in het plantsoen nog niet. Hij moet in het voorjaar van 1909 genomen zijn, kort na de aanleg. Over het omringend hek moest in de gemeenteraad nog duchtig worden gedelibereerd. 'Waar aan de ene zijde gewezen werd op het groote gevaar van het inspringen van koeien en schapen in het plantsoen en dus een hoog hek gewenscht werd geacht, werd aan de andere zijde het jammer gevonden dat met zulk een hoog hek alles zou worden ontsierd'. Alweer een tijdsbeeld: vee dat per stoomtrein werd aan- of afgevoerd dreef men via de Nieuwe Laagzijde of de Molenstraat naar zijn bestemming. Een raadsmeerderheid besloot na breedvoerig overleg tot een hekje van 50 cm. met houten paaltjes en 1 bandijzer. 'Om alle koeien- en schapengevaar zoo gering mogelijk te maken, zal bij de ingangen van het plantsoen het hek 1 M. hoog worden, met ijzeren paaltjes en twee bandijzers'.Het poldermodel in praktijk, al zien we dat het verhoogde deel van het hek in de uiteindelijke vormgeving is blijven steken op een hoogte van niet meer dan 75 cm.
Het inspringen van koeien en schapen
Dan is er nog een derde foto, die enkele jaren na 1909 moet zijn geschoten. Ik zou denken 1912. De iele platanen rechts van het plantsoen op foto 2, zijn op foto 3 wat uitgebot en geschoord met palen. De conifeertjes in het perk zijn alweer gerooid, kennelijk niet aangeslagen. Verder zien we op foto 3 dat is gebeurd waar de gemeenteraad al voor had gevreesd: het inspringen van koeien en schapen in het plantsoen.
Het hek was ter voorkoming nog wel aan de voorzijde verhoogd. Maar wat heeft zo'n tere constructie in te brengen tegen zeshonderd kilo koe die gras ziet? Zo strak als het hekje er in eerste aanleg bij stond, zo verfomfaaid is het hier. Het plantsoen echter is opgebloeid en het lijkt of de jeugd het onderhoud op zich heeft genomen. Maar dat is schijn. De jongen die zo stoer in de werkhouding staat heeft een hooihark in zijn handen, waar geen hooi is te bekennen. Ideetje van de fotograaf? De camera boezemt nog veel ontzag in. De bakker links heeft er zijn broodwijk even voor onderbroken. Allen die in beeld zijn poseren met een strak gezicht, de ogen gefixeerd op het mysterie van de lens. Lachen naar het vogeltje was er in die tijd niet bij.
De puzzel opgelost
Resteert de vraag uit welk jaar foto 1 dateert. Ondanks het fraaie plantsoen voor zijn terras ging het Cees Oomes in Spoorzicht niet voor de wind. Op 6 oktober 1910 werd zijn faillissement uitgesproken. Kennelijk was er nog hoop, want de biljarttoernooien waarmee hij was begonnen zette hij manmoedig door: 'Dagelijks van 's morgens 9 uur tot 's avonds 11 uur voortzetting van het Biljart- Concours met 6 ballen, om een Heeren-Rijwiel'. Zijn faillissement werd in januari 1911 opgeheven, maar zijn horecazaak redde hij er niet mee. Op 27 februari 1911 verhuisde Oomes met zijn gezin naar Haarlem. Spoorzicht kwam in handen van Pieter Maars, die Oomes' naam van de gevel zal hebben gehaald. Het is een zomerfoto, dus 1911 valt af. De struikjes in het plantsoen en de bomen ernaast dragen al aardig wat blad; op foto 2 zijn ze nog kaal. Conclusie: foto 1 moet zijn gemaakt in de zomer van 1910.
Bronnen
BRONNEN:
- Honderd jaar fietsen in Nederland 1850-1950. Radosław Lesisz.
- Delpher
- Schager Courant
Reacties
Artikel
Aanvulling op het artikel "Het huis met den Rooden Schotel"
Het oorspronkelijke artikel dat je hieronder aantreft gaat over de geschiedenis van het huis zelf.
Deze aanvulling betreft de familie van Thijn die meer dan 50 jaar in het huis met den Rooden Schotel heeft gewoond. Die familie bestond uit het joodse echtpaar, Jacob Levy van Thijn en Klara Mok, met hun 6 kinderen. In mei 1874 verhuisden ze vanuit Koog aan de Zaan naar Schagen.Het echtpaar begon een winkel aan de Nieuwe Laagzijde in het Huis met den Rooden Schotel.
Na het overlijden van Jacob op 19 september 1906, zette zoon Michiel de winkel voort. Michiel kwam ter wereld in Koog aan de Zaan op 24 december 1871.
Michiel verloofde zich op 13 februari 1920 met Karolina (Lina) Maas, geboren te Eibergen op 28 oktober 1872. Hij trouwde op 6 mei 1920 en was toen 39 jaar oud.
Lina woonde en werkte in Amsterdam als dienstbode. Michiel was nog steeds winkelier in Schagen.
In 1924 verkocht Michiel de winkel aan de familie Zeeman.
Na de verkoop van de winkel verhuisden Michiel en Lina naar het Oosten van Nederland.
Blijkens een notariële akte van 15 mei 1928, verleden door notaris van der Bergh te Schagen, woonden ze in Oosterbeek, zie hierboven. Zij zijn daarna nog een paar keer verhuisd, want op op de website van het Joods Oorlogsmonument lezen we:
Michiel van Thijn vestigde zich op 13-09-1938 in Nijmegen, komende vanuit Arnhem. Hij woonde op hetzelfde adres als het echtpaar Semmie en Jetta Wolff-Cohen.
Michiel was nog het enige levende kind van Jacob Levij van Thijn en van Klara Mok, gehuwd in 1864. Zij kregen zes kinderen, die - behalve Michiel - vroeg stierven.
Lina werd op een onbekende datum opgenomen in het Centraal Israëlitisch Krankzinnigengesticht "Het Apeldoornse Bos", waar zij overleed op 20.9.1940.
Het Joods Oorlogsmonument vermeldt haar als oorlogsslachtoffer. De woning in de Houtstraat te Nijmegen werd op 06-02-1943 ontruimd.
Of Michiel na de verkoop van de winkel nog beroepsmatige activiteiten heeft ontwikkeld heb ik niet kunnen achterhalen.
Het Joods Oorlogsmonument vermeldt: Gedurende WO II zat Michiel ondergedoken in Eibergen. Door verraad werd hij afgevoerd naar Westerbork en daarna naar Auschwitz, waar hij werd vergast.
Ik heb de Arolsen archieven geraadpleegd. Deze archieven bevatten al het achterhaalde archiefmateriaal uit de vernietigingskampen van de Nazi's en zijn grotendeels digitaal beschikbaar.
De naam Michiel van Thijn komt daarin echter niet voor. Wel vond ik een akte waaruit blijkt dat Michiel na de oorlog werd vermist. Deze akte werd - op last van de Minister van Justitie - op 4 december 1950 opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand te Eibergen. Daarin werd het overlijden van Michiel vastgesteld op 8 oktober 1942 in Oswiecim (Auschwitz), Polen. De in de akte vermelde leeftijd (62) is onjuist. Michiel was 70 jaar oud toen hij werd omgebracht.
Michiel's naam wordt ook vermeld op het Joods Monument.
Klik op Michiel van Thijn
.
Geraadpleegd:
Arolsen Archieven
Regionaal Archief Alkmaar
Noord-Hollands Archief
Wie was Wie
Peter Hoogerdijk
Naar het artikel Het huis met den Rooden Schotel
Klik op het icoontje
Bronnen
Reacties
Artikel
Aan de Korte Snevert heeft een café gestaan dat in de volksmond 't Hutje aan de Zee werd genoemd. Maar ook aan de Nes waren in de 19e eeuw café's gevestigd. Waar stonden ze precies? Sinds wanneer? Wat is er van ze geworden? Wie waren de herbergiers?
De zoektocht begint met Jan Meijertsz Grootes, geboren te Schagen 11 mei 1787, overleden 27 mei 1855 aan de Nes 280, beroepen: 'landman, vrachtrijder, kastelein, kroeghouder, doende boerenbedrijf'. Volgens het Bevolkingsregister 1850-1860 was hij op 1 januari 1850 kroeghouder. Zijn overlijdensakte geeft als beroep tapper. Zijn weduwe, Maartje Ellen, hield het café open. Zij was volgens de Bevolkingsregisters 1860-1870 en 1870-1880 tapster aan de Nes E 19, resp. Nes H 27. Zelfde pand, maar omgenummerd. In de Schager Courant adverteerde zij tussen 1864 en 1874, telkens in de maand september, met 'muziek en dans ten huize van de wed. J. Grootes, kasteleines aan de Nes', ter gelegenheid van harddraverij met boerenpaarden en ringsteken.
Wanneer is het echtpaar Grootes deze kroeg begonnen? Een aanwijzing is te vinden in de geboorte- en huwelijksakten van hun dertien kinderen, waarin het beroep van de ouders wordt vermeld:
1813 Geboorteakte Neeltje, vader Jan is landman
1815 Geboorteakte Jan, vader Jan is landman
1818 Geboorteakte Arien, vader Jan is landman
1822 Geboorteakte Trijntje, vader Jan is landman
1823 Geboorteakte Trijntje, vader Jan is landman
1825 Geboorteakte Arien, vader Jan is daglooner
1826 Geboorteakte Arien, vader Jan is daglooner
1827 Geboorteakte Arien, vader Jan is daglooner
1828 Geboorteakte Jan, vader Jan is landman
1830 Geboorteakte Pieter, vader Jan is daglooner
1831 Geboorteakte Simon, vader Jan is venter
1832 Geboorteakte Elisabeth, vader Jan is vragtrijder
1837 Geboorteakte Meijert, vader Jan is vragtrijder
1841 Huwelijksakte Neeltje, vader Jan is vragtrijder
1842 Huwelijksakte Jan, vader Jan is arbeider
1853 Huwelijksakte Arien, vader Jan is kastelein!
Vader Jan was dus in 1853 kastelein. In het Bevolkingsregister zagen we dat hij anno 1850 al kroeghouder was. In 1842 staat hij nog te boek als arbeider; ook eerder wordt niet naar een dranklokaal verwezen. Het lijkt erop dat het café van Jan Grootes is gevestigd tussen 1842 en 1850. De adressen die we vinden zijn
- Nes 295 (huwelijjksakte Jan Meijertsz Grootes en Maartje Ellen, 17 december 1820),
- Nes 280(bevolkingsregister1850-1860),
- Nes E 19 (wijkregister 1872),
- Nes H 24 (wijkregister 1879) en
- Nes H 27 (overlijdensakte Maartje Ellen, 23 januari 1880).
Ook hier betreft het omnummeringen van telkens hetzelfde pand. Het stond op het huidige adres Nes 22, pal naast het complex van de Volkstuindersvereniging Schagen dat daar sinds 1971 gevestigd is. Honderd jaar eerder kreeg de weduwe Grootes er de schrik van haar leven. Volgensde Schager Courant brandde op 6 december 1875 'den boerenwoning van de weduwe Grootes tot den grond af'. Al het vee en de hele inboedel konden worden gered. Ze was toen 74 jaar. Ze bleef volgens het wijkregister 1872 wonen op hetzelfde adres. Er zal dus herbouwd zijn, maar gelet op haar leeftijd en het ontbreken van krantenadvertenties na 1874, lijkt de brand het eind van het café te hebben betekend.
Samenvattend is Jan Grootes tussen 1842 en 1850 een kroeg aan huis begonnen en heeft zijn weduwe die gesloten in 1874 of, door de brand, 1875. Daarnaast oefenden zij een veehouderij uit en kluste Jan tot zijn dood in 1855 bij in diverse beroepen. Een kroegnaam heb ik niet kunnen vinden.
Simon Gerard van der Haagen
Op 26 mei 1862 duikt in Schagen op de in Alkmaar geboren Simon Gerard van der Haagen. Hij komt inwonen en werken bij veehouder Willem Vader in de Hoep. Van der Haagen laat als beroep noteren boer. Dat klinkt nogal parmantig voor een joch van 18. Al na zeven maanden vindt Simon een nieuwe baas in Pieter van der Oord aan de Burghornerweg, ook een veehouder. Is hij lastig? Ongedurig misschien? Hij werkt er een half jaar en gaat vervolgens, nog altijd als boer, aan de slag bij Arie Schenk op de Nes. Vindt hij daar wat hij zoekt? Ja en nee. Ja, want hij maakt kennis met dochter des huizes Sijtje, met wie hij later zal trouwen. Nee, want ook bij Arie Schenk blijft hij niet langer dan zes maanden. Meindert Kant, eveneens aan de Nes, is de vierde veehouder in twee jaar tijd bij wie Simon van der Haagen de koeien komt melken. Dan huwt hij op 30 april 1865 Sijtje Schenk en vestigt zich met haar op Nes E 1 als… tapper! Het pand is eigendom van Meijert Grootes, een zoon van de eerder genoemde Jan Grootes en Maartje Ellen. Meijert heeft dus in navolging van zijn ouders een café gebouwd, dat hij verhuurt aan Simon van der Haagen tot deze het in 1871 van hem zal kopen. Het staat aan het zuideinde van de Nes, aan de driesprong met de Lange en de Korte Snevert. Simon en Sijtje krijgen in 1866 een zoon, Thomas, en kunnen zich een dienstbode veroorloven. Van 1866 tot 1871 adverteert Van der Haagen in de Schager Courant als kastelein van herberg De Nieuwe Aanleg. Muziek en dans, met buitenattracties als 'katgooijen, zakloopen en den Haan den kop afhakken'. De zaak heeft een biljart.
Van hand tot hand
Negen jaar lang houdt Van der Haagen de Nieuwe Aanleg in de vaart.
In 1873 doet hij de boel ('met inventaris, alles bijna nieuw') over aan Cornelis Krans. Ook die gaat aan de slag als tapper, maar hij geeft er al gauw de brui aan. Op 30 maart 1874 neemt Aaltje de Vries, weduwe van Jan Volder, de tap over. Drie jaar later volgt Arie Slikker, in mei 1878 afgelost door Dirk Johannes, die op zijn beurt na een jaar plaats maakt voor Cornelis Witlok. We vinden een tapvergunning op zijn naam en hij adverteert. Zo gaat het café aan de Nes van de ene hand in de andere. Tussen 1883 en 1897 worden voor het adres H 1 aan de Nes tapvergunningen afgegeven aan Pieter Raap, Pieter van Stipriaan, Arie Kant, Nicolaas Ludeke, en Pieter Boon.
Het Schager Wapen
Twee tapperijen gevonden, maar 't Hutje aan de Zee is er niet bij. Men kan zich een derde café aan die afgelegen Nes niet indenken, maar het heeft er gestaan. Op 25 juni 1873 vestigde zich op Korte Snevert H 30 de eerder genoemde Meijert Grootes. Meijert was slagter. Maar dat veranderde. Het Bevolkingsregister 1880-1890 vermeldt als zijn beroep kastelein. Conclusie: tussen 1873 en 1880 heeft Meijert zijn tweede café gebouwd, nu om het zelf te exploiteren. Hij noemde het Het Schager Wapen. Het stond schuin tegenover De Nieuwe Aanleg, met de Nesbrug ertussen. Nu was de driesprong Nes - Korte Snevert - Lange Snevert een strategische plek, de enige toegangspoort naar Schagen vanuit Barsingerhorn, Winkel, Lutjewinkel, 't Veld en de Niedorpen, zowel over de weg als over het water. Dan nog lijkt het vestigen van een tweede herberg op de driesprong een waagstuk. Lang hield Meijert het er in elk geval niet vol. In 1881 verkocht hij zijn café aan Simon Molenaar. Met hem begon een onafzienbare reeks opeenvolgende kasteleins in Het Schager Wapen.
Brand
Op 29 augustus 1897 werd kastelein Pieter Boon in De Nieuwe Aanleg op 29 augustus 1897 bezocht door de rode haan: 'In den nacht van zondag op maandag werden de bewoners onzer gemeente door het brandsignaal uit den slaap opgeschrikt. De herberg van P. Boon aan de Nes stond in brand. Al spoedig was een tweetal spuiten aanwezig, maar nochtans vatte het naastaangelegen perceel van Ch. den Hartog eveneens vlam en beide perceelen brandden tot den grond toe af. Alles was verzekerd. De oorzaak is onbekend.'
Brand lijkt ook de nekslag te zijngeweest voor het tweede café aan de Nes. Het pand werd herbouwd, maar niet met een horecabestemming. Na Pieter Boon volgde door de jaren heen op Nes H 1 een stoet van opvolgende bewoners, maar geen van hen was kastelein. Nu de concurrent aan de overkant was verbrand had Het Schager Wapen op de driesprong het rijk alleen. Een vetpot is het echter nooit geworden. Was De Nieuwe Aanleg gemiddeld eens per drie jaar gewisseld van eigenaar, in Het Schager Wapen hielden velen het nog geen jaar uit. Soms lijkt het gesloten, dan weer wordt het heropend. De lijst van herbergiers is te lang om op te noemen. Daarom pikken we er enkelen uit.
Foto
In 1919 verkocht Willem Droog Het Schager Wapen aan Jan Brommer, die kort nadien overleed. Van Brommer's weduwe, Martje Delver, en haar café hebben we een foto.
Deze is eerder gepubliceerd in het boekje 'Kent u ze nog, de Schagenaars' met het volgende onderschrift:
'Dit is café 'Het Schager Wapen', vanouds bekend als ’t Hutje aan de Zee op de Lange Snevert, bij de Nesbrug. Rechts voor de huiskamerramen zien we Jan Brommer en zijn vrouw; tussen hen in staat Cor Brommer, een nakomertje. Het cafeetje en het kleine winkeltje leverde geen bestaan op. Vader Brommer reed in de jaren rond 1920 met de petroleumwagen van de firma Holsmuller uit Alkmaar. Met deze paard en wagen werden de winkeliers in de omliggende dorpen bevoorraad. In het midden (in overhemd) zit Cor Brommer, de koude bakker van Sint-Maarten. Links dochter Martha Blaauboer-Brommer met haar zoontje Jan.'
Degene die in de oudere man rechts Jan Brommer heeft herkend, zal dat naar eer en geweten hebben gedaan. Maar curieus genoeg staat op het naambord boven de cafédeur ‘wed. J. Brommer’. Haar man kocht het café in september 1919. Drie maanden later, op 17 december 1919, overleed hij. Het naambord bewijst dat de foto genomen moet zijn na de dood van Jan Brommer. Nakomertje Cor was 7 jaar toen zijn vader overleed. De jongen rechts op de foto is beslist ouder dan 7 jaar. Nu de man rechts niet Jan Brommer kan zijn, wie is hij dan wel? Martje Delver hertrouwde op 2 juni 1921 met Pieter van der Meer. Van der Meer was toen 56, Martje 51. Hij trok in bij zijn vrouw in Het Schager Wapen. Tien tegen een dat de man op de foto niet Jan Brommer, maar Pieter van der Meer is.
Wat de verdere tijdsbepaling betreft: de schaduwen zijn kort, de zon staat hoog. Het is zomer. Kijken we dan even naar de kinderen op de foto. Martha Brommer was getrouwd met Gerrit Blaauwboer. Hun zoontje Jan Dirk werd geboren op 10 november 1915. Als de man ter rechterzijde Jan Brommer zou zijn, dan kan de foto uiterlijk dateren van eind 1919. Toen was Jan Dirk 4 jaar en nakomertje Cor 7. Dat correspondeert niet met hoe oud de jongens er op de foto uitzien. Naar schatting is de foto genomen in de zomer van 1921. Jan Dirk was toen vijf, Cor negen jaar.
Reputatie
Het Schager Wapen, hier 'herbergje aan de Nes' genoemd in de gemeenteraadsvergadering van 15 augustus 1906, had geen vlekkeloze reputatie.
't Hutje aan de Zee
In het onderschrift bij de foto duikt dan eindelijk de bijnaam 't Hutje aan de Zee op. In de Schager Courant lezen we die voor het eerst in 1939, wat niet wil zeggen dat hij voordien niet bestond. Plaatsgenoot Willem Wardenaar woonde er als peuter omstreeks 1933. Ook hij spreekt van 't Hutje aan de Zee, de naam Het Schager Wapen zegt hem niets. 'Het stond ten zuidoosten van de Nesbrug. Mijn moeder deed doorgaans de bediening. Vader Piet zocht voer voor zijn zes kinderen, met alle mogelijke werkzaamheden. Hij had zijn melkhandel in Barsingerhorn moeten sluiten vanwege de crisis. Het toen leegstaande café werd zolang onze woning. Veel leverde het niet op, alleen op de Schager marktdag trok het wat volk. Ik herinner me een groen plafond en een biljart. En we hadden een kostganger, Jacob Schagen. Die woonde in een woonschuit in de vaart achter ons huis.'
Tot wanneer het café er heeft gestaan weet Wardenaar niet. 'Maar dat weet mevrouw Stam wel'. Mevrouw Jopie Stam-Stroet woont sinds 1957 op Nes 58, schuin tegenover de plek waar 't Hutje heeft gestaan. Zij weet inderdaad nog dat het is gesloopt in de winter van 1959/1960. De familie Mosk woonde er als laatste; het café werd al niet meer gebruikt. Met de sloop werd Het Schager Wapen, bijgenaamd 't Hutje aan de Zee, gebouwd door Meijert Grootes tussen 1873 en 1880, de geschiedenis in geblazen. Gelukkig hebben we de foto nog.
Nessemer Boerencabaret
Om mee te eindigen: Hutje aan de Zee is een zonderlinge bijnaam voor een café zo ver landinwaarts. Laten we een gokje wagen. In 1856 schreef de Amerikaanse componist, pianist en zanger John Rogers Thomas het lied The Cottage by the Sea. Het werd in het Nederlands vertaald tot Het Hutje aan de Zee en is tot ver in de 20e eeuw een populair nummer gebleven. De Zangeres zonder Naam had het nog op haar repertoire. Al in 1887, lezen we in de Schager Courant, werd het door plaatselijke coryfeeën ten gehore gebracht in Kolhorn. Het zal beslist ook in de Schager muziekzalen geklonken hebben, mogelijk in het cabaret van de legendarische Jan Buisman, die vanaf 1927 furore maakte met zijn Eerste Schager Revuegezelschap en na de oorlog met het Nessemer Boerencabaret. Nessemer? Ja, laat nu juist hij van 1942 tot 1950 met zijn gezin in Het Schager Wapen hebben gewoond. Dochter Nellie werd er geboren. Vader Jan verdiende de kost op de planken, moeder Maartje hield het café open, al was de klandizie gering. Het is een amusante gedachte dat 't Hutje aan de Zee aan het cabaret van Jan Buisman zijn bijnaam dankte, of het nu waar is of niet.
Met dank aan Erik Visser, Willem Wardenaar, Jopie Stam-Stroet en Jan Buisman jr.
Bronnen
BRONNEN: