Artikel
Albert of Albrecht van Schagen is de oudste zoon en mogelijk het oudste kind van Willem van Beijeren, de bastaard van Holland, de eerste heer van Schagen, en Johanna van Hodenpijl.
Hij is vermoedelijk geboren in 1431 of, als hij niet het oudste kind was, in 1433. Hij is geboren in Den Haag en overleden in augustus 1480 in kasteel Medemblik.
Hij zal zijn opvoeding hebben genoten in Den Haag. Hij zal hebben leren lezen en schrijven, paardrijden, getraind zijn in vechten met zwaard en lans en verder zal hij om zich heen gekeken hebben en hebben gezien wat zijn vader deed en met wie deze contact had.
Tijdens die opvoeding zal hij nauwe contacten hebben gekend met zijn broers Jan en Willem en zijn zussen Johanna en Barbara. Er zal een moment zijn geweest waarop hij kennis maakte met zijn latere heer Philips de Goede en Karel de Stoute. In 1467 werd hij tot ridder geslagen door Karel de Stoute tijdens de gevechten bij Luik.
In 1464 trouwde hij met Adriana van Nijenrode en leefde een poos in hun ksateel aan de Vecht vlakbij Utrecht. Het is waarschijnlijk dat de twee kinderen van Adriana en hem daar geboren zijn, een jongetje en een meisje. De jongen werd niet oud, het meisje hebben we leren kennen als Josina, Vrouwe van Schagen.
Albert lag niet goed bij zijn broers en zussen, had waarschijnlijk een stroeve omgang met zijn vader en zeker met degenen die hem zouden moeten erkennen als hun heer, de vroedschap van Schagen.
Vader Willem had in 1444 bij Philips de Goede gedaan gekregen dat hij zijn kinderen jaarlijks een rente van 100 nobelen mocht uitkeren, zodat zij een adellijke staat konden voeren. De bedoeling was dat Albert zodra hij zijn vader was opgevolgd die uitkering op zich nam. Dat vertikte hij. Hij dwong zijn vader zelf die uitkering te blijven betalen aan zijn broers en zussen en die deed dat tegen zijn zin tot zijn dood. Daarna moest Albert die rente betalen, maar ook toen was hij er niet toe te bewegen, rechtzaak of geen rechtzaak. Uiteindelkijk liep dat zo hoog, dat de Stadhouder Generaal van het Hof van Holland, samen met een aantal edelen en inwoners van andere plaatsen, naar Schagent rok en hem belegerde in het slot Schagen. Albert ziende wat er aan de hand was en wie er voor de poort stonden, gaf zich zonder slag of stoot over. Hij werd gevankelijk naar Den Haag vervoerd, veroordeeld en opgesloten in het kasteel Medemblik. Daar overleed hij twee of drie jaar later, hoewel hij na enige maanden in gevangenschap wel in eer en aanzienw erd hersteld door het Hof van Holland, op voorspraak van Maximiliaan en Margaretha. Geen makkelijke man, geen makkelijk leven.
Karel Numan
Lees het uitgebreide artikel onder Bronnen
Bronnen
Reacties
Artikel
Albert (Albrecht) van Beijeren van Schagen en Adriana van Nijenrode, deel 2
De Geer19) noemt Albert krankzinnig, of bij vlagen krankzinnig. Dat is derhalve de overlevering in Utrecht. Zo is hij daar bekend gebleven. Ook in de kringen van de graaf, het Hof van Holland en in Schagen wordt hij gezien als iemand die de beheersing over zijn zinnen kwijt was geraakt. Hierboven is al opgemerkt dat dat mogelijk al eerder was opgevallen aan de bestuurderen van Schagen, en mogelijk al in het gezin van Willem van Beijeren van Schagen. Maar of er sprake was van krankzinnigheid in de klassieke betekenis van dat woord, is en blijft onduidelijk.
Hoe het ook zij, Albert van Beijeren van Schagen, tweede heer van Schagen, trouwt met Adriana van Nijenrode, ergens tussen 1460 en 1464, in de Buurkerk in Utrecht. Aldus de getuigenis van Beatrix, dochter van Hendrik van Nyvelt Willemsz. op 3 maart 1534 afgelegd voor het gerecht van de stad Utrecht20).
Afbeelding: kasteel Nijenrode
Zij en een viertal andere familieleden of bekenden van de Van Nijenrode’s legden een getuigenis af op verzoek van Frans en Ernst van Nijenrode, die de rechtmatigheid van de handelingen van een aangetrouwd familielid, Willem Turck, echtgenoot van Josine van Nijenrode, hun nicht, aanvochten.
Adriana van Nijenrode leed in haar jeugd aan een gebrek aan haar oor, men noemde dat ‘St. Quirijns zeer’. Dat was voor haar ouders reden om haar ‘geestelijk te maken’ en in het klooster St. Cecilie in Utrecht te plaatsen. Na een jaar bleek zij echter genezen.
Afbeelding: Plompetoren, vlakbij het huis van de ouders van Adriana
Ze groeit verder op in het huis van haar ouders, Gijsbert van Nijenrode van Velsen en Geertruyt (Frederiks dochter) van Uijtenham/Utenham, dat staat tussen de Wittevrouwebrugge ende Plompentoren, in die ‘huysinge dat nu die herberge van Oostbroek is’, aldus Cunera de bastaarddochter van Wouter van Mijnden, 70 jaar oud, in een van de bovengenoemde getuigenissen, door haar afgelegd op 2 maart 1534. Haar werd gevraagd of ze meer wist over ‘de afkomst van vrouw Josina, heeren Alberts dochter van Schagen’.
Afbeelding: Josina van Beijeren van Schagen
Zij zal nog zeer jong zijnde Adriana van Nijenrode gekend hebben als moeder van Josina. Ze zal hen tussen 1464 en 1474 langs haar huis hebben zien komen. Josina zal niet ouder zijn geweest dan zij zelf.
Afbeelding: David van Bourgondië, bisschop van Utrecht in de tijd van Albert en Adriana
De al genoemde Beatrix herinnert zich dat Adriana van Nijenrode en Albert van Schagen ‘worden ondertrouwt in die Buurkerke. (Zij) Sijde, dat deeze heer Albert van Schagen naderhand al krankzinnig worden ende in Holland vastgezet worde; ende sterff zijn huysvrouw voorscreven ook binnen die selve huyzinge aen die pestilentie, die zij aan haar vinger hadde, op den zelven dag dat meester Uyt die Weert (Uten Weer) vicarius des Bisschops van Uytrecht, sterff, als sij omtrent oud was agt en dertig jaaren, twelck was omtrent twee of dragen dagen nadat Maximilianus die stadt Uytrecht inne hadde genomen, ende wort binnen Uytrecht begraven , zonder zeker te weeten waar, ende liet die Vroue van Schagen voornoemd haar, getuygen, die blader (gezwel) zien, die zij aan haar vinger hadde. Sijt, dat ter selver tijd, na (het) innemen dr stad van Uytrecht (7 september 1483), die heer van Egmond heer Alberts dochter, die Vrouwe van Schagen nu tegenwoordig, te manne gaf sijnen neve Wouter van Egmond, die na sijn dood te manne nam heer Joost van Borselen.’21)
Afbeelding: Pest
Genoemde Beatrix vermeldde ook dat Adriana was gestorven aan de pest en in Utrecht werd begraven. Ze liet Beatrix van Mijnden ‘die blader (gezwel) zien, die zij aan haar vinger hadde’. Ze stierf, 38 jaar oud, ‘omtrent twee of drie dagen nadat Maximilianus die stadt Uytrecht inne hadde genomen’. Dat gebeurde op 7 september 1483. 22)
Op 11 maart 1535 werd er een getuigenis afgelegd door ene Ida genaamd Bijland, natuurlijke dochter van Hendrik van Nyenrode Johansz. Zij bevestigde wat door anderen al vermeld werd. Zij bleek Adriana van nabij te hebben gekend en vertelde dat Adriana ‘een quade sprake’ had, dat wil zeggen dat ze niet alle klanken kon uitspreken, o.a. de ‘r’, waardoor ze Luijsch zei in plaats van Ruijsch.
Cunera, dochter van Wouter van Mijnden, ‘sijde dat sij wel gekent heeft Gijsbert van Nyenrode van Velsen ende sijne huysvrouwe, die zij met haren eenige dochter en den heere Albert van Schagen, haren man, op Croonenburg gesien heeft, alwaar sij ter kennisse gekomen waar.’23)
Het bovenstaande houdt in dat Adriana van Nijenrode werd geboren in 1445. Als ze zoals vermeld in ongeveer 1460 - maar het kan ook 1464 zijn - in ondertrouw gingen, dan was Adriana op dat moment tussen 15 dan wel 19 jaar oud en Albrecht van Schagen tegen de dertig of begin dertig jaar oud. In die begintijd van hun huwelijk waren ze zeker regelmatig in Utrecht, omdat een van de getuigen vermeldde dat ze hen regelmatig langs haar huis zag lopen, op weg naar het centrum van de stad of op weg naar het ouderlijk huis van Adriana bij de Plompetoren.
Afbeelding: Plompetoren
Blijft het raadsel van Alberts ‘krankzinnigheid’. Ook de woorden van zijn kleindochter Josina werpen daar geen licht op. Zij vertelde aan een van haar kamermeiden ooit – zoals die getuigde in het kader van een ander proces – dat zij een moeilijke jeugd had gekend.
In zijn getuigenis vermeldde meester Claas van Castricum, vice-cureijt van de parochiekerken van Haarlem tegenover de burgemeesteren, schepenen en de raad van Haarlem, gedagvaard door Frans en Ernst van Nijenrode:
“[…] Tuijghde voorts dat die voors. Vrouwe van Schagen hem gevraaght heeft gehadt off sij mit goeder consentie ’t goet van haars moeders sijde gecomen was moghte maacken dat dit soude comen aan die naaste van haar moeders wegen dat oock op een tijt als sij bij inventaris beval haar goet te bewaaren Jan van Schagen in presentie van hem deposant ende Mr Lambreght Jacobs soon sij haar hadde wijzelicken ende clouckelijcke als eensdeels hair consentie ende ziele saligheijt aangaande eensdeels van titelijcke saacke heeft sij hem getuijge seer clouckelijcken gevraaght bij- sonder dat haar consentie aanginck ende op d’antwoorde van hem deposant weder gerepliceert (= geantwoord) mit sulcke redene ende bewijs dattet hem getuijge verwonderde ende in saaijcke die de eerlijcheijt ende andere eerlijcke saijcke aangingen heeft hij getuijge haar mede soo clouck ende verstandigh gevonden dat hijs hem dickmaals verwonderde ende heeft sij hem oock dickmaals als te passe gebraght quaam alle haar geschiedenisse wat haar overgecomen ende geschiet was van kints been off mit soo versche memorie verhaalt reght off eerst geschiet waare geweest dat oock als hij getuijge bij haar geweest hadde ende naa drie off vier maande weder bij haar ontboden werdde soo verhaalde sij hem wel perfectelijck wat woorden hij tot haar gehadt hadde ende wat woorden sij met hem gehadt in de voorleede rijse […]24)
Dat vertelt ze hem aan het eind van haar leven en het staat haar nog helder voor de geest wat ze in haar jeugd had meegemaakt. Uit de woorden van deze vice-cureijt moet opnieuw blijken hoe helder van verstand Josina van Schagen was aan het eind van haar leven, ondanks het gegeven dat ze bij en tijd en wijle ‘godsdienstige’ bevliegingen had.
Hiermee is nog geenszins verklaard hoe en op welke wijze Albert van Schagen ‘krankzinnig’ was, of ‘niet goed bij zijn hoofd’, of recalcitrant, of gewoon een stijfkop. Daarover laat geen enkele historische bron zich verder uit. Evenmin als over zijn gevangenschap in Medemblik en de wijze waarop en de omstandigheden waaronder hij daar gevangen ‘zat’. We weten niet of zijn vrouw daar bij hem was, of in Utrecht woonde. Hoewel dat laatste gezien de getuigenissen opgespoord door De Geer – hierboven vermeld - het laatste waarschijnlijk maken.
Karel de Stoute wilde de vele delen van zijn bezit zoveel mogelijk aaneengesloten maken. Iets waarmee zijn vader Philips de Goede eveneens zijn gehele bestuurlijke leven bezig was geweest. Om zijn oostgrens goed te beschermen en ook voet aan de grond te krijgen in het Duitse gebied wilde hij de stad Neuss, vlak boven Keulen, liggend aan de Rijn of vlakbij de Rijn, in zijn bezit krijgen. Daartoe sloeg hij eind juli 1474 het beleg om de stad. Neuss gaf zich echter niet alleen niet over, maar verdedigde zich fel en langdurig. Vanaf een zeker moment vond de Duitse keizer de tijd gekomen om zich met de belegering te bemoeien en een poging te ondernemen de stad te ontzetten. Uiteindelijk gaf Karel de Stoute de strijd op en trok zijn troepen terug, toegevend dat zijn plan was mislukt. Hij had de stad grote schade berokkend, het had vele duizenden manschappen het leven gekost, en zeer veel geld. Toen Karel vernam dat de Duitse keizer zich ermee ging bemoeien, had hij ook al zijn Hollandse reserves aangesproken en opgeroepen. Dat was de reden dat Willem van Schagen met en een contingent Haarlemmers naar Neuss trok en ook Albert van Schagen zich genoodzaakt zag zijn steentje bij te dragen, een iets groter steentje dan waartoe hij verplicht was, volgens Bregman.
Noten bij deel 2:
1) Bregman, Schagen door de eeuwen heen (z.p., 1965) (diss.).
2) H. M. Lambooij, M. G. Pigge, R. J. M. van de Pol, F. Timmer, Heerlijk Schagen, de geschiedenis van een Westfriese marktstad (Schagen, 1996).
3) F. Diederik en F. Timmer, Slot Schagen, De geschiedenis van het ‘huys’ van de heren en vrouwen van Schagen (Schagen, 2002).
4) D. Guldewagen en P. Steyn, Naam-register van de heeren van de regeering der stad Haarlem, van de Ministers van dien, ende van derzelver Commissien; als meede van eenige Ampten en Employen binnen dezelve (Haarlem 1733).
5) Leenkamer Graaf van Holland VIII Friesland 1254-1649: 02-03-1466, Albertvan Schagen, oudste zoon, bij overdracht door heer Willem, bastaard van Holland, zijn vader, met diens lijftocht, LRK 117 c. Kenn., fol. 19-21.
6) Burger van Schoorel, Chronyk van de gantsche Heerlykheid van het Dorp Schagen (Schagen 1767). Opnieuw uitgegeven door de Historische Vereniging Schagen en omgeving. 1999.
7) NA, archiefinventaris 1.10.01, Collectie Van Aerssen 1410-1910, 13.03, inventarisnummer 353; akte d.d. 11 november 1465.
8) Zie Bregman, p.29, volgens deze Grote Raad van Mechelen, 793 bis 98/100.
9) Idem, Grote Raad van Mechelen, 793.48, 793.94 en Beroepen uit Holland nr. 100; RAA, bibliotheekcollecite 25 D 17, chronologische lijsten van de geëxtendeerde sententiën berustende in het archief van de Grote Raad van Mechelen, vol. 1 1465 – 1504.
10) Dagvaarten Holland 1477 en Cornelis Aurelius, Die Chronyk van Hollandt, Zeelandt en Vriesland, Leiden 1517, dat XV capitel, folio 373 recto.
11) Cornelis Aurelius, Die Chronyk van Hollandt, Zeelandt en Vriesland, Leiden 1517, dat XV capitel, folio 373 recto
12) Brieve waarbij Maximiliaan Grave van Holland aan Jan van Schagen Hr. Willems zoon voor en ten behoeve van zijin nigte Jonkvr. Jooste van Schagen dochter van Hr Aelbrecht van Schagen voor haar en haeren erve tot een onversterflijk erfleen geeft eerstelijk de Heerlijkheijd hooge ende lage van de Schager Cogge met de tienden en renten; Idem de vissscherije van de Schager en Niedorper Cogge; Wijders nog dat huijs ende slot van Schagen met de hofstede en ’t land alzoo dat begrepen en bepoot staat met 5 geersen lands omtrend den voorsz. Huijse gelegen – In dato 13 november 1480 ; (NHA, toegangsnummer 133, inv.nr 45) en leenkamer Graaf van Holland VIII Friesland 1254-1649: 13-11-1480 - Jan van Schagen heer Willemsz. voor Josse van Schagen, zijn nicht, bij dode van Albert, haar vader.
13) Zie Bregman , blz. 30: “… omdat Josina reeds spoedig in het huwelijik trad met Wouter van Egmond , zoon van Willem em Johanna van Heemskerk. Op 21 december 1480 legde heer Wouter de eed af voor de leengoederen van zijn echtgenote (noot R.A. Haarlem, nr. 108);
Zie ook NHA toegangsnummer 133, inv.nr.26: Akte van belening door Maximiliaan en Maria, van Josina van Beieren met de lenen van haar vader Albrecht van S chagen, 1480, authentiek extract. 1642, met retroactum.
14) Leenkamer Ruwiel 1277-1678: 18-5-1478: Heer Albert van Schagen voor de vrouwe van Schagen, zijn vrouw, nicht van de leenheer Wouter van Amstel van Mijnden, knaap, bij dode van Gijsbert van Nijenrode van Velsen, haar vader;
De Geer, blz. 112 (uitvouw) Gijsbert van Nijenrode van Velsen sterft omtrent 1474, blz. 226, uitvouw, Gijsbrecht van Nijenrode van Velsen sterft omtrent 1476
15) Albert wordt heer van Schagen in 1466, maar de vroedschap, de schepenen en de burgemeesters, kortom de bevolking van Schagen krijgt opdracht hem als hun heer te erkenen en doen dat dan ook pas eind 1473. Op 1 januari 1474 geeft Albert het charter uit waarin hij bevestigt dat zijn onderzaten hem ‘hulde ende eedt gedaen’ hebben (RAA, toegangsnummer NL-AmrRAA-63.1.1.001, inv. nr. 32)
16) Bregman, pag. 28, zonder verwijzing.
17) Janse 1998, p. 185 en 193.
18) NA, 1.10.01, collectie Van Aerssen 1418 – 1910, inv.nr. 13.03, 357
19) De Geer 1851, 27, 172 (Waar De Geer abusievelijk graaf Willem van Beieren de grootvader van Albert noemt en waar hij veronderstelt dat Albert de krankzinnigheid had overgeërfd van deze Willem, die ook krankzinnig werd)
20) De Geer, 27, 69.
21) De Geer, 69.
22) De Geer, 75,76
23) De Geer, 69
24) NHA, toegangsnummer 1, inv.nr. 137, folio 21r
Geraadpleegd:
- van Gouthoven, D’oude Chronijcke ende Historien van Holland (met West-Vriesland) van Zeeland ende van Utrecht, ‘s- Graven-Hage 1636. fol. 554
- J.de Geer, Proeve eener geschiedenis van het geslacht Van Nyenrode uit oorspronkelijke stukken bewerkt, Utrecht 1851
- Janse, De Hollandse ridderschap omstreeks 1474. Een analyse van het register Valor Feodorum (inJaarboek voor Middeleeuwse geschiedenis1, 1998, 163-204)
- Noordhollands Archief Haarlem, toegangsnummer 1, inventarisnummer 137.
Bronnen
Reacties
Artikel
Antonius, zoon van Willem van Beijeren van Schagen
Over Antonius, de zoon van Willem van Beijeren hangt een waas van geheimzinnigheid. Hij zou kanunnik geworden zijn bij de Sint Pieterkerk in Utrecht. Einde verhaal. Dit is gegrond op een in het Latijn gestelde brief van paus Nicolaas V. Deze is op het moment van het schrijven van deze brief nog maar enkele maanden in functie. Hij zou een niet onbelangrijke hervormingspaus blijken.
In deze brief wordt Antonius onmiskenbaar een zoon genoemd van Willem van Beijeren, bastaardzoon van hertog Aelbrecht van Beijeren. Zijn levenslange bijnaam is Bastaard van Holland. Hij is zoals de brief ook zegt ‘defectus’, zoals ook Erasmus enige tijd later ‘defectus’ zal heten, een buiten het huwelijk geboren kind. Zo’n kind werd ook wel een natuurlijk kind genoemd. Een kind geboren uit een huwelijk werd een wettig kind genoemd. Een natuurlijk kind was dat niet volmaakt of wel ‘defectus’. Ook voor zo’n kind moest goed worden gezorgd. Zie Willem van Beijeren zelf.
Antonius is echter niet alleen ‘defectus’, hij wordt ook nog ‘solutus’ genoemd. Dat woord moet iets betekenen van ‘uitgesloten’, of ‘uitgestoten’. Het meest waarschijnlijke is dat Antonius is verwekt en geboren buiten elk huwelijk, met andere woorden, niet alleen Willem van Beijeren was nog niet getrouwd, maar ook de moeder van dit kind niet. Aat nu sloot het kind letterlijk buiten de bestaande orde. Hij zou geen adellijke of ridderlijke functie kunnen vervullen en kon geen deel uitmaken van het latere gezin, zoals dat voor de bastaarddochter Belye wel mogelijk was.
In zo’n geval – want voor ook voor dit kind moest goed gezorgd worden – was een plek binnen de geestelijkheid bijna de enige mogelijkheid, zij het dat ook daar met een wel zeer scheef oog naar zo’n kind werd gekeken.
De andere mogelijkheid voor een uitleg van de woorden ‘defectus’ en ‘solutus’ is dat Antonius lichamelijk of geestelijk niet in orde was. Maar dat is zo goed als onmogelijk, omdat hij dan zeker niet voor een plek bij de kanunniken in aanmerking zou kunnen komen, noch bij die van de Sint Pieter, noch bij die van Sint Marie. Bovendien heeft hij de bisschoppelijke school doorlopen.
Zie ook het uitvoerige artikel onder Bronnen (en de Kakelepost van juni 2019). Hierin wordt dieper ingegaan op de ins en outs van deze mysterieuze Antonius, die na deze brief van de aardbodem verdwenen blijkt.
Bronnen
Reacties
Artikel
In de loop van de tijd is er hier en daar (niet overal trouwens) verwarring ontstaan over Jan van Schagen. De verwarring betrof de leeftijd van Jan van Schagen. Dat zat hem in het gegeven dat vader en zoon werden opgevat als één persoon.
Jan Willemsz (dat voorkomt verwarring met Jan Jansz) werd geboren in Den Haag in ± 1436 (tussen 1433 en 1439) als tweede zoon van Willem van Beijeren, bastaard van Holland, eerste heer van Schagen en Johanna van Hodenpijl. Hij werd vernoemd naar zijn grootvader van moederskant, zoals zijn oudere broer Albert of Albrecht werd vernoemd naar de gootvader van vaderskant, Albrecht van Beijeren, graaf van Holland.
Jan Willemsz trouwde rond 1480 met Aaf/Eva van Berkenrode, dochter van Jan van Berkenrode uit Heemstede/Haarlem. Zij kregen vier kinderen, Jan, Gerrit/Gerard, Willem en een dochter van wie de naam niet bekend is. Hij was volgens alle berichten eerst getrouwd geweest met Anna de Vrieze uit Oostende in Zeeland.
Jan Willemsz van Beijeren van Schagen werd tot ridder geslagen in de slag bij Montlhéry in 1465
Jan werd als vervanger heer van Burghorn in 1475, het jaar waarin zijn broer Willem, heer van Burghorn, op bevel van Karel de Stoute aan het hoofd van een contingent Haarlemmers naar Neuss vlakbij Keulen trok, omdat Karel daar versterkingen nodig had om de belegering van die stad kracht bij te zetten. Willem keerde uiteindelijk niet terug als heer van Burghorn en Jan werd 1481 definitief beleend met deze heerlijkheid. Hij woonde in Haarlem en bekleedde daar functies als schout en schepen.
In 1511 droeg hij de Burghorn over aan zijn zoon Gerrit of Gerard, die tevens baljuw van Texel was. Gerard stierf in 1518. In dat jaar werd Jan Jansz, de oudste zoon van Jan Willemsz heer van Burghorn.
Jan Willemszoon stierf vermoedelijk in of vlak voor 1518. Hij was toen ruim 80 jaar oud.
Jan Janszoon was de oudste van de vier kinderen van Jan Willemsz en Aaf van Berkenrode. Hij werd geboren in ± 1482, vermoedelijk in Haarlem, in het huis dat later bekend werd of toen al bekend was als het Huis van Schagen in Koningstraat. Jan heeft in Haarlem vele functies bekleed, o.a. als schout maar vooral als burgemeester. Hij trouwde in ongeveer 1510 met Catharina van Schengen, dochter van Lodewijk van Schengen en Johanna van Reimerswaal.
Jan heeft uiteindelijk de heerlijkheid Schagen geërfd nadat Jozina van Schagen, de dochter van zijn oudste broer, lang geaarzeld had of hij wel de juiste keuze was. Zij besloot per testament uit 1541 Jan te benoemen tot haar leenvolger in Schagen. Op 23 augustus 1542, Barthelomeusdag, stierf Jan Jansz van Beijeren van Schagen, waardoor de heerlijkheid Schagen overging naar zijn oudste zoon Willem.
Jozina maakte dat nog mee, want zij stierf een klein jaar later, op 15 juni 1543.
Lees het uitgebreide artikel onder Bronnen
Bronnen
Reacties
De testamenten van Josina van Beijeren van Schagen (ca. 1467 - 1543). Deel 1
Inleiding
Na de beschrijving van de zonen van Willem van Beieren van Schagen, Albert, Jan en Willem volgt hieronder een verhaal over de dochter van Albert, Josina, en over Johanna en Agatha, de dochters van zijn broer Willem.
Josina is de Vrouwe van Schagen als opvolgster van haar vader en grootvader. Johanna (en in haar schaduw Aechte, Agatha) is degene die letterlijk het leven lang aast op de heerlijkheid Schagen na de dood van Josina. Josina, tweemaal getrouwd, is een zeer godsdienstige vrouw, ze heeft haar leven lang last van een ‘passie in het hooft’, we zouden nu zeggen dat ze lichtelijk last heeft van een zekere godsdienstwaanzin. Dat stond echter zoals we zullen zien haar vermogen om de heerlijkheid te besturen niet in de weg, zoals we zullen zien in deel 1 van dit verhaal.
Johanna wordt geplaagd door de gedachte dat zij meer recht heeft op de heerlijkheid na de dood van Josina dan haar volle neef Jan en zijn erfgenamen en gaat daartoe geen enkele gerechtelijke procedure uit de weg. Daarover gaat deel 2 van deze geschiedenis.
De testamenten
Het verhaal, de geschiedenis van het testament of liever de testamenten van Josina beslaat 20 jaar, tussen 1535 en 1555. Het gaat feitelijk om twee erfenissen. Goederen van de familie van Nijenrode in Utrecht en rond Velsen aan de ene kant, de heerlijkheid Schagen en de visserij van Schager en Niedorper Koggen anderzijds.
Tien jaar na de dood van haar tweede man, Joost van Borsselen, bastaard van Brigdam, voelt Josina dat het tijd wordt haar testament op te maken. Het spreekt voor haar vanzelf dat de bezittingen van de familie Van Nijenrode, die ze heeft geërfd via haar moeder, in de familie van Nijenrode blijven. Zonder slag of stoot gaat dat niet, maar uiteindelijk vindt ze twee neven, die er volgens haar het meeste recht op hebben. Wat de heerlijkheid Schagen betreft zijn er twee gegadigden. Haar neef Jan, zoon van haar oom Jan, is de ene. Haar nichten Johanna en Agatha, dochters van haar oom Willem, de andere.
Josina’s afkomst
Als Josina (Jozijna, Jozijna, Josijna) in de namiddag van 15 juni 1543 sterft in het bijzijn van haar ‘kamerwijf’ en haar dokter, heeft ze een bewogen dag achter de rug. Bovendien is het de laatste dag van een bewogen leven. Na het overlijden van haar tweede man, Joost van Borsselen, in 1524 in Den Haag, woont ze nog twee jaar daar en verhuist vervolgens naar een huis in de Smeetstraat (nu de Smedestraat) in Haarlem1).
Gezicht op Haarlem. Beeldbank NHA
Af en toe bezoekt ze het Huis te Schagen, maar uit wat er verteld wordt, blijkt dat ze dit toch vrij zelden doet.
Hoe oud ze is geworden, is niet bekend, maar de schatting is dat ze bij haar overlijden tegen de 80 jaar oud is. Haar vader Albert van Beijeren van Schagen trouwt in of omtrent 1464 met Adriana (Adriaan) van Nijenrode2). De huwelijkse voorwaarden worden in dat jaar vastgesteld. Op 18 oktober 1466 wordt in de leenkamer, bekend als ‘Graaf van Holland VII Friesland 1254 – 1649’ aangetekend: Lijftocht van Adriaan van Nijenrode, gehuwd met Albert van Schagen, op 100 gouden leeuwen. Het is eveneens het jaar waarin Willem van Beijeren van Schagen, de bastaard van Holland, de heerlijkheid Schagen overdraagt aan zijn oudste zoon Albert3). Uit het huwelijk wordt een dochter geboren. Of er meer kinderen zijn geboren en vroeg overleden, is niet bekend. Josina zal geboren zijn in plusminus 1467, met een marge van 3 jaar eerder of later. Ze is dus zo goed als zeker 75 jaar of ouder als ze in 1543 overlijdt. Ze vertelt zelf aan een van haar vele dienaressen dat ze oud en moe is, zodat ze de keldertrap niet meer af kan en de zoldertrap niet meer op4).
Jeugdjaren
De jeugd van Josina wordt getekend door een vader die verplichtingen jegens zijn broers en zusters niet nakomt. Haar grootvader Willem van Beijeren, bastaard van Holland, had van zijn heer en neef Filips de Goede, toestemming gekregen om aan zijn kinderen jaarlijks een bedrag uit te keren afkomstig uit de inkomsten van de heerlijkheid Schagen en de visserij van de Schager en Niedorper Koggen. Vanaf het moment dat hij de heerlijkheid had overgedragen aan zijn oudste zoon, had die ook deze verplichting overgenomen. Alleen, hij kwam die niet na. Dat leverde zeer onverkwikkelijke situaties op. Uiteindelijk liep dat zo hoog op en gedroeg Albert van Schagen zich als heer van Schagen zodanig dat het Hof van Holland besloot hem gewapenderhand te benaderen in zijn slot in Schagen. Dat werkte. Hij gaf zich over in gevangenschap en werd veroordeeld5). Zijn gevangenschap bracht hij door in het kasteel in Medemblik.
Slot Radboud, prent uit de 17e eeuw (uit Slot Schagen)
Twee jaar voor zijn dood in 1480 werd hem eerherstel verleend6). Niettemin stierf hij in gevangenschap in Medemblik. Dit alles zal niet alleen haar moeder, Adriana van Nijenrode, niet onberoerd hebben gelaten, ook op de nog zeer jonge Josina zal dit grote indruk hebben gemaakt. Zelfs wanneer ze het niet van dichtbij heeft meegemaakt, want het is mogelijk dat zij haar opvoeding kreeg in Utrecht – waar haar grootouders van moederskant woonden7) – en in Den Haag of elders in een daartoe uitgezocht gezin. Iets wat zeker niet ongewoon was in de adellijke kringen. Ze zou daardoor weinig van het rumoer rondom haar vader gemerkt kunnen hebben.
Josina van Beijeren van Schagen. Foto F. Timmer
Vrouwe van Schagen, eerste huwelijk
Josina werd door het overlijden van haar vader in 1480 op jonge leeftijd Vrouwe van Schagen, zij was immers de enige erfgename. Haar moeder zal korte tijd haar voogd zijn geweest, tot die stierf in 14838). Daarna werd haar oom Jan van Schagen gedurende korte tijd haar voogd en bestuurde met en voor haar de heerlijkheid Schagen. Er is waarschijnlijk naarstig gezocht naar een geschikte echtgenoot voor Josina. Die werd gevonden in de persoon van Wouter van Egmond, met wie zij op of vlak voor 1 augustus 1484 trouwde9). Ze was nog jong, maar dat was zeker niet ongewoon in die tijd. Het echtpaar kreeg volgens ‘D’oude chronijke ende historien van Holland (met West-Vriesland) van Zeeland ende van Utrecht’ (pag. 201)10) twee kinderen, die beiden jong stierven. Een zoon David, heere van Benthuizen, overleed in 1491 in Utrecht. Een dochter Jenne of Janne is in 1493 overleden. Hun vader stierf in 1491in Rotterdam.
Vrouwe van Schagen, tweede huwelijk
Op of vlak voor drie september 1493 huwde Josina met Joost van Borsselen, bastaard van Brigdam, zoon van Adriaen van Brigdam. Joost van Borsselen nam het heft als man en voogd in de heerlijkheid Schagen in handen en deed dat tot zijn dood in 1524. Hij is begraven in het Preekheerenklooster in Den Haag, aldus Van Gouthoven in zijn Oude Kroniek.11)
Josina van Schagen had ook contact met haar oom Willem, de jongste zoon van Willem van Beijeren van Schagen. Dat blijkt onder andere hieruit dat ze hem een levenslange toelage doet toekomen vanaf het moment van haar overlijden, indien zij geen kinderen nalaat. De overeenkomst wordt gesloten voor het Hof van Holland op 20 februari 1497 (paasstijl 1496). Zoals dat heet: “om sonderlinghe lieffden ende gunsten die sij heeft ende dragende is tot Willem van Schagen haeren oom ende sijne kinderen, ende bijsonder omdat den selven Willem van Schagen nijet soo veel versien is van goeden bij wijlen sijnen heervader Willem Heere van Schagen, ende vader vande voors. Vrouwe van Schagen, als Jan van Schagen, sijnen outsten broeder”12). Over deze ‘toelage’ ontstaat na de dood van beiden verschil van mening tussen enerzijds de erfgenamen van Johanna van Schagen, dochter van Willem, en anderzijds de erfgenamen van Josina van Schagen, dat wil zeggen Willem, de zoon van Jan van Schagen, en zijn vrouw Elisabeth van Bronckhorst.13) Josina van Schagen en Joost van Borsselen woonden waarschijnlijk afwisselend in Schagen en Den Haag. Hoe lang ze telkens in de ene en de andere plaats verbleven is niet bekend, maar waarschijnlijk had Den Haag verre hun voorkeur. De laatste jaren van het leven van Van Borssele woonde het echtpaar in Den Haag, zoveel is zeker14). Joost van Borssele is na de overstromingen in 1509 de tegenspeler van genoemde Jan van Schagen, heer van de heerlijkheid Burghorn, die zijn broer Willem in die functie opvolgde, eerst voorlopig in 1475, daarna definitief in 1480 met een verlijbrief, de akte waarin vermeld wordt dat hij beleend wordt met de heerlijkheid Burghorn. Met en in een dergelijke verlijbrief, een verleen-brief, werd geregeld dat de vorst een onderdaan de rechten over bijvoorbeeld een heerlijkheid verleende.
Josina en haar man zijn gelovige mensen
In 1514 krijgen Josina van Schagen en Joost van Borsselen toestemming van keizer Karel V en Maximiliaan van Oostenrijk, de regent, om de inkomsten uit het veer te geven aan de parochiekerk van Schagen voor de Zeven Getijden.15) Dit veer onderhield de verbinding tussen Schagen, Callantsoog, Petten en Huisduinen. De Keizer gaat akkoord. Het bedrag zal niet zo groot zijn geweest dat het een gevoelige aderlating voor ’s lands schatkist was.
In 1535, als ze allang weduwe is, schenkt ze een vicarie in de kapel in de kerk van Schagen en een in de parochiekerk van Haarlem. Dat vertelt de priester Suijtgen Pieters, 73 jaar oud, in zijn getuigenis in 1547 in een rechtzaak.16) Die rechtszaak is aangespannen door de Johanna van Schagen bij de Grote raad van Mechelen tegen de erfgenamen van Josina van Schagen.17)
In de loop van die rechtszaak worden tientallen mensen gehoord en velen van hen vertellen hoe ze ervaren hebben dat Josina van Schagen een verstandig, goedgeefs, caritatief mens was.
Last van godsdienstige bevliegingen
Uit de getuigenverklaringen blijkt dat Josina regelmatig last heeft van religieuze aandoeningen. Ze zijn meestal kort van duur, maar ze vallen alle dienstmeiden wel op. Ze verstoren echter nooit haar zakelijke en verstandige manier van handelen.
Op 1 september getuigt Maghtelt Bartelomeus dochter van Heemstede oud omtrent vijfenveertig jaren dat ‘…mit goede discretie dan somtijs wel gebeurde datter somwijle een verloop (= bui, dat het zich ineens voordeed) quam dat sij sprack van de moniken papen vogelen ende andere die haar quelden mer en bleven gelijcke propoosten haar nijet langh bij …’ (zonder iets verkeerds te willen zeggen, het gebeurde wel eens dat ze in een ‘bui’ sprak over monniken, papen, vogels en andere zaken die haar bezighielden, ook al duurde het meestal niet lang)
Imeken Jansdoghter uit Haarlem getuigt op 11 augustus 1545: ‘dat die voornoemde Vrouwe somwijlen gepassioneert was spreeckende alsdan van monniken van papen vande craije van Sinte Jans ende diergelijcke sotte propoosten die sij sijde haar hooft te quellen ende indien noghtans ijemant bij haar quam als die voors. passie hadde ende haar sprack van saijcke die Heerlijcheijt van Schaagen aangaande ofte andere liet sij sulcke sotte propoosten…’ (dat de voornoemde Vrouwe gepassioneerd werd en het dan had over over monniken, over papen, over de kraaien van Sint Jan en dergelijke vreemde bewoordingen, waarvan naar ze zei haar hoofd vol was en toch als er dan iemand kwam terwijl ze zo’n bui had en over de zaken betrffende de heerlijkheid Schagen of iets dergelijks begon, dan stopte ze meteen met die gekkigheid…)
Agniese Gerijts doghter uit Delft, oud omtrent 53 jaar, getuigt op 22 augustus 1549 dat: ‘…dat sij somtijs een passie int hooft creegh ende was alsdan nijet wel gestelt ende sprack lightvaardige propoosten hier van duijven ende craijen ende diergelijcke propoosten meer wel vaaren ende gaff die luijden goeden taal ende antwoorde…’ (dat ze soms dat ze soms last had van een soort aandoening en dan vreemd deed en het had over duiven en kraaien en dergelijke zaken meer, maar tegelijk stond ze direct daarna de mensen op een verstandige manier te woord)
Alle getuigenissen komen voor in de lange reeks getuigenissen verzameld door Frans en Ernst van Nijenerode en Elisabeth van Bronckhorst in het kader van het proces dat door Johanna van Schagen is aangespannen.
Zorgen, geen opvolger
Josina was zoals gezegd iemand met een bewogen en lang leven, tweemaal getrouwd, tweemaal weduwe, twee kinderen uit het eerste huwelijk die jong gestorven zijn, en vanaf 1480 tot vlak voor haar dood in 1543 actief als Vrouwe van Schagen.
Na de dood van haar tweede man in 1524 groeien haar zorgen rond de heerlijkheid Schagen en haar bezittingen in de provincie Utrecht en die bij Velzen die ze erfde van haar moeder. Ze had geen directe erfgenamen aan wie ze de heerlijkheid Schagen en die bezittingen kon nalaten en dat baarde haar duidelijk zorgen.
Willem Turck
In Haarlem woonachtig kreeg ze regelmatig bezoek van jonkheer Willem Turck18) die getrouwd was met haar nicht, Josina van Nijenrode geheten. In het begin vertrouwde ze deze Willem Turck. Daarnaast kende ze haar neef Jan van Schagen goed. Jan van Schagen was de zoon van haar oom Jan van Schagen die haar voogd een poos was na de dood van haar vader. Deze oom is overleden in of vlak voor 1518. Zijn zoon Jan van Schagen Jansz. volgde hem op als heer van de heerlijkheid Burghorn en daarnaast was hij net als zijn vader actief in Haarlem, als schepen en als burgermeester.19) Hij woonde ook in Haarlem in het Huis van Schagen in de Koningsstraat. Afbeelding hieronder
Josina zegde aan Willem Turck haar goederen in de provincie Utrecht toe en die in Velzen en legde dat vast in een schriftelijke overeenkomst, gedateerd 17 juni 1531.20) Willem Turck had Josina van Schagen hiertoe weten over te halen, maar in de loop van de volgende jaren werd haar duidelijk dat hij haar had bedrogen. Hij liet de inkomsten van de landerijen en de landerijen zoals afgesproken niet overschrijven op de naam van zijn vrouw, maar op zijn eigen naam. Dat was de bedoeling niet, want in dat geval zouden de goederen vervreemd worden en dus niet in de familie Van Nijenrode blijven. Frans en Ernst van Nijenrode wezen haar daarop. Zij waren beiden neven van haar, die bovendien nauwere familie waren dan de nicht met wie Willem Turck was getrouwd. Frans van Nijenrode was raad ordinaris, een hoge functie aan het Hof van Utrecht. Het is zeer waarschijnlijk dat juist hij had ontdekt wat Willem Turck had gedaan en van plan was.
Van het oorspronkelijke plan haar andere neef, Jan van Schagen, erfgenaam te maken van de heerlijkheid Schagen met alles wat daarbij hoorde, zag ze daardoor ook af. Ze begon in de mening te verkeren dat ook hij haar had bedrogen of zou kunnen bedriegen. In de loop van dat jaar herziet ze die mening, zoals zal blijken.
Wat ze allemaal had toegezegd aan Willem Turck en dus naar zij meende aan haar nicht Josina van Nijenrode, staat beschreven in een document van 12 juli 1535.21) Twee vrouwen, Marij Meijnaerts en Margriet Everts, die bij haar dienden indertijd, legden tegenover Burgemeesters en Schepenen van Utrecht op verzoek van Frans van Nijenrode een getuigenis af, waarin de rol van Willem Turck en zijn procureur Aernt van Derthuijsen glashelder over het voetlicht komt.22)
Op 26 augustus 1535 herroept zij voor de leenmannen van de Graaflijkheid van Holland de door haar gedane schriftelijke toezeggingen aan Willem Turck.23) Die worden daarmee definitief ongeldig en van geen waarde. Tegelijkertijd legt ze vast dat dezelfde goederen zullen toekomen aan Frans en Ernst van Nijenrode, haar neven. Frans van Nijenrode wordt vanaf dat moment haar voogd en ze vertrouwt hem duidelijk volkomen.
Jan van Schagen erft
Op 15 december 1535 daaraanvolgend verklaart keizer Karel V dat Vrouw Joost, Vrouwe van Scagen, bijgestaan door haar voogd Frans van Nijenrode, raedt ordinaris in den Camere van onze ridder te Utrecht, haar heerlijkheid van Schagen met alles wat erbij hoort evenals de visserij van de Schagerkogge en Niedorper Kogge overdraagt aan haar neef Jan van Schagen, heer van Burghorn.
De voorbereidende bespreking en vastlegging hiervan had plaats op 25 november daaraan voorafgaand tegenover twee leenmannen van de Graaflijkheid, Joost van Brederode en Claas Lottijnsz. Dit stuk24) dient vele jaren later ook als bewijsstuk in de zaak die voor de Hof van Holland dient op 20 september 1555.
Het testament van 25 april 1539
Uit een overeenkomst gesloten tussen alle naaste familieleden, Jan van Schagen, Johanna (Janne) en Aechte van Schagen enerzijds en Francois en Ernst van Nijenrode en hun drie zusters Janne, Anna en Beatrijs, blijkt dat Josina op 25 april 1539 een testament heeft opgemaakt tegenover notaris Lambrecht Jacobsz. In deze overeenkomst laten Francois en Ernst van Nijenrode alle aanspraken betreffende de roerende duurzame goederen die werden vastgelegd in genoemd testament voor wat ze zijn. Ze zien ervan af. Daarentegen zullen deze goederen overgaan op Jan van Schagen en op de jonkvrouwen Janne en Aecht van Schagen. Daartegenover staat dat na de dood van Josina van Schagen Frans en Ernst van Nijenrode door de andere genoemde erfgenamen 1200 carolus gulden van veertig groten ’t Vlaams uitgekeerd zullen krijgen in contanten. Daarnaast zullen Frans en Ernst van Nijenrode en hun dienaren verplicht zijn rouwkleden te dragen bij de toekomstige uitvaart en ook die zullen door Jan van Schagen en Janne en Aechte van Schagen worden betaald. Mochten Jan van Schagen en Janne en Aechte van Schagen echter onterfd worden dan zullen zij de genoemde 1200 carolus guldens niet hoeven betalen en de rouwklederen niet hoeven bekostigen.25)
Het testament van 16 december 1541
Op 16 december 1541 wordt opnieuw en testament opgemaakt, ook nu bij notaris Lambrecht Jacobsz in Haarlem.26)
Ze wil begraven worden in de kerk van Schagen, ‘in haer ouders graff mit een eerbaerlick exequien (= uitvaart) ende vuijtvaert nae haeren staet en condicie’.
Ze legt vast dat ze ‘maakt en fundeert’ twee beneficiën of vicarieën (zie noot 16). Een in de kerk van Schagen in haar kapel, de tweede in de parochiekerk van Haarlem. Ze denkt wat die van Schagen betreft ook aan haar grootvader Willem de Bastaard, aan wie ze mogelijk nog zeer vroege herinneringen heeft. Ze legt nauwkeurig vast wie er verantwoordelijk zijn voor deze vicarieën, wie er zorg moeten dragen voor de financiering en hoe dat moet gebeuren. Verantwoordelijk voor de uitvoering van dit testament zijn de vicecureijt van de kerk van Haarlem, Claes van Castricum, en haar arts, doctor in medicijnen, Jan Maertensz.
Ze legt daarnaast ook vast dat voor haar dood er geen sprake kan zijn van verkoop van enig allodiaal bezit. Alle roerend en onroerend goed van haar moeders kant zal naar Frans en Ernst van Nijenrode gaan. Naar wie de overige roerende en onroerende goederen zullen gaan, daarover zal zij later beslissen. Bovendien behoudt ze zich voor op alles wat in de testament is vastgelegd naar believen terug te komen.
Het testament is opgemaakt in Haarlem in het huis van Josina in de Smeetstraat in tegenwoordigheid van meester Jan Pietersz rentmeester en Claes Florijsz schout te Schagen, die zij daarvoor speciaal heeft gevraagd.
Een aantekening bij dit testament geeft aan dat dit het belangrijkste testament is dat een rol gespeeld heeft in het proces dat diende voor de Grote Raad van Mechelen op 23 november 1554, bovendien wordt het beschouwd als geverifieerd door het testament van 15 juni 1543 (er staat 14 juni) in festo Viti et Modesti bij welcken dit testament in date 16 december 1541 in allen sijnen articulen gehouden werd in volre waerde.
Herroeping op 27 februari 1542
De volgende stap in deze reeks van testamenten, beschikkingen, herroepingen enz. wordt door Josina gezet op 27 februari 1541 (hofstijl, dat wil zeggen paasstijl). Het is dus 27 februari 1542, een half jaar voor het overlijden van Jan van Schagen. Haar procureur Willem van der Criep stelt tegenover het Hof van Holland dat Josina hersteld wil worden in al haar rechten en dat alle
Balustrade Hof van Holland. Rijksmuseum Amsterdam, objectnr. BK-NM-144
transporten en overdrachten ongedaan moeten worden gemaakt, voor zover het gaat om de heerlijkheid Schagen.27)
Eerdere documenten waarin overdracht en transport van de heerlijkheid werden geregeld van 24 augustus 1530 en 25 november 1535 moet Jan van Schagen teruggeven en beschouwen als van nul en generlei waarde. Bovendien moet Jan van Schagen alle nog oudere documenten betreffende de heerlijkheid Schagen, de visserij in de Schager en Niedorper Koggen, en nog een aantal andere bij name genoemde papieren teruggeven aan Josina. De tweeduizend carolus guldens die Jan van Schagen indertijd aan haar heeft overhandigd, zal ze weer teruggeven. Een reden voor deze herroeping staat in dit document niet vermeld.
Jan Willem, de procureur van Jan van Schagen, verzoekt om een kopie van hetgeen door Josina voor het Hof te berde is gebracht. Over 14 dagen is de volgende zitting.
Onbekende overwegingen rond herroeping
Wat er is gebeurd tussen 16 november 1541 en 27 februari 1542 is niet duidelijk.28) Hoe dan ook, Josina vraagt en krijgt van het Hof gedaan dat Jan van Schagen niet alleen het transport ongedaan maakt van de heerlijkheid van Schagen nadat hij de tweeduizend gulden weer heeft teruggegeven aan Josina die hij had moeten betalen bij de overdracht. Hij moet ook alle andere zaken die daarbij horen teruggeven. De visserij, alle documenten, schuldbrieven die hij in zijn bezit heeft, ook alle oude papieren betreffende de overdracht door Jacoba van Beijeren enz. moeten terug naar Josina. Dat is de eis. Zijn procureur, Jan Willem, vraagt een kopie van de eis en wil het proces voortzetten over 14 dagen, dus 12 of 13 maart 1542 (stilo curie = volgens de jaartelling van het hof: 12 of 13 maart 1541).
Jan van Schagen Jansz. sterft
Hoe dat is afgelopen is niet meer te vinden. De Batavia Illustrata29) vermeldt dat Jan van Schagen is overleden op 23 augustus 1542. Over zijn zoon, Willem van Schagen, wordt in de leenkamer van Graaf van Holland VIII Friesland 1254-164930) vermeld: 04-09-1542: Willem van Schagen bij dode van Jan, heer van Schagen, zijn vader; wat ook nog eens vermeld wordt in dezelfde leenkamer op 26 juli 1543. (Waarom tweemaal is duister).
Plattegrond van Haarlem door Willem Outgersz. Akersloot, ca. 1628. Beeldbank NHA
Laatste testament
Het eerstvolgende document is de laatste wil, gemaakt op de dag van haar overlijden, 15 juni 1543.31)
Niet alleen dit testament is overgeleverd, ook de getuigenissen van een aantal van de aanwezigen zijn bewaard gebleven. Deze getuigenissen stemmen in hoge mate overeen, zodat we letterlijk oog- en oorgetuigen zijn van wat zich in de ochtend en de middag van 15 juni 1543 in het huis van Josina in de Smeetstraat in Haarlem heeft afgespeeld.32)
Eerst het testament. Ze herroept om te beginnen wat ze nog niet zo lang geleden had herroepen. In eerste instantie maakte ze Jan van Schagen erfgenaam van de heerlijkheid van Schagen inclusief alles wat daarbij hoort aan tienden, visserij enz. Daarna herriep ze dat. Nu in dit laatste testament herroept ze deze herroeping, met andere woorden, Jan van Schagen wijst ze alsnog aan als haar opvolger in de heerlijkheid van Schagen. In casu dus zijn erfgenamen, want Jan Jansz. van Schagen is immers overleden.
Verder regelt ze wat ze wil nalaten aan haar neven Frans en Ernst van Nijenrode.
De rest van dit testament gaat over het bedrag dat ze wil nalaten aan haar nichten Janne en Aechte van Schagen, de weduwe Van Boekhorst later Van Schooten en de weduwe Van Steenbeek. Ze regelt wat er moet gebeuren als een van beiden overlijdt of als beiden overlijden. Maar ze regelt ook wat er moet gebeuren indien een van beiden of beiden bezwaar aantekenen tegen haar beslissing Jan van Schagen aan te wijzen als haar leenvolger in Schagen. Ze weet dan al heel lang dat vooral Johanna (Janne) van Schagen het ermee oneens is dat Jan van Schagen de heerlijkheid zal krijgen. Die meent dat ze daar als oudste dochter van Willem van Schagen recht op heeft. Willem is de jongere broer van Albert, de vader van Josina.
Noten
1.)NHA, toegangsnummer 1, inventarisnummer 137, folio 74
2.)De Geer, p. 172 (ook 69)
3.)Leenkamer Graaf van Holland VIII Friesland 1254-1649: 18-10-1466
4.)NHA, toegangsnummer 1, inventarisnummer 137, folio 84v-85r
5.)Dagvaarten Holland 1477 en Cornelis Aurelius, Die Chronyk van Hollandt, Zeelandt en Vriesland, Leiden 1517, dat XV capitel, folio 373 recto.
6.)NL-HaNA_1.10.01_357: Brief van remissie
7.)De Geer, p. 68-69
8.)De Geer, p. 69
9.)Leenkamer Proost van Sint Paulus 1221-1667 (2): 4-8-1484; ze zijn dan getrouwd (vroegste bronvermelding)
10.)W. van Gouthoven, D’oude Chronycke ende Historiën van Holland (met West-Vriesland) van Zeeland en Wtrecht, Dordrecht 1620, p. 201
11.) Idem, p. 201
12.)NHA, toegangsnummer 133, inventarisnummer 48, folio 103 e.v.
13.)NHA, toegangsnummer 133, inventarisnummer 48, folio 91v
14.)NHA, toegangsnummer 1, inventarisnummer 137, folio 55v
15.)RAA, Oud Archief Schagen, inventarisnummer 284
16.)NHA, toegangsnummer 1, inventarisnummer 137, folio 1v
17.)NHA, toegangsnummer 1, inventarisnummer 137
18.)De Geer, p. 52 e.v. en 116 e.v.
19.)D. Guldewagen en P. Steyn, Naam-register van de heeren van de regeering der stad Haarlem, van de Ministers van dien, ende van derzelver Commissien; als meede van eenige Ampten en Employen binnen dezelve (Haarlem 1733).
20.)De Geer, p. 120, onder 1535.
21.)De Geer, p. 120 en NL-HaNA_1.10.01_363
22.)NL-HaNA_1.10.01_363
23.)NL-HaNA_1.10.01_363
24.)NHA, toegangsnummer 133, inventarisnummer 28
25.)NL-HaNA_1.10.01_363
26.)NHA, toegangsnummer 133, inventarisnummer 3
27.)NL-HaNA_1.10.01_363
28.)Een mogelijke aanleiding voor Josina is de ziekte van Jan van Schagen. Hij krijgt, nog als burgemeester van Haarlem (en dat is hij ook in 1538, 1539 en 1540) een beroerte. Een beschrijving daarvan is overgeleverd in een getuigenis door zijn arts afgelegd op 13 september 1547 tegenover Burgemeesters, Schepen en Raide der stede van Haerlem. Dit getuigensi maakt onderdel uit van de stukken die behoren bij het proces dat door Johanna van Schagen wordt gevoerd tegen de erfgenamen van de Josina van Schagen, die haar leenvolger(s) in de heerlijkheid Schagen.
Het zou kunnen zijn dat ze hierdoor minder vertrouwen krijgt in zijn vermogen haar op te volgen als heer van de heerlijkheid Schagen.
29.)S. van Leeuwen, Batavia illustrata ofte Verhandelinge vanden Oorspronk, Voortgank, Zeden, Eere, Staat en Godsdienst van Oudbatavia, ‘s – Gravenhage 1685.
30.)Leenkamer Graaf van Holland VIII Friesland 1254-1649: 04-09-1542
31.)NL-HaNA_1.10.01_363
32.)NHA, toegangsnummer 1, inventarisnummer 137, folio 14v en 39r e.v.