Artikel
Albrecht II van Beieren van Schagen, zevende heer (1618-1638), zie afbeelding hieronder
Onder Albrecht werd in 1532 de Witsmeer ingepolderd.
Willem III van Beieren van Schagen, achtste heer (1638 – 1658)
Om een adellijke status te voeren is veel geld nodig. De familie van Beieren verkeerde regelmatig in financiële nood. Meestal werden problemen binnen de familie opgelost. In 1651 kwam gevaar uit de familie zelf. Willems oom, Diederik, vrijheer van Oud en Nieuw Goudriaan en Agnita van Delft dienden een verzoek in bij het Hof van Holland om de heerlijkheid publiekelijk te verkopen. De vordering bedroeg 400.000 gulden. Het Hof besliste in 1655 ten gunste van de eisers. Of de familie in tussentijd nog pogingen heeft gedaan de zaak te redden is niet meer te achterhalen. In 1658 werd de heerlijkheid verkocht. Willem overleed in 1658.
Georg van Cats, negende heer (1658-1676), hieronder afbeelding van zijn wapenschild
George van Cats kocht de heerlijkheid Schagen op een publieke veiling voor 263.000 gulden. George kwam uit Zeeland en was ook Heer van Coulster, Heiloo en Oesdomme. Hij kocht de heerlijkheid waarschijnlijk als geldbelegging. George verbouwde het kasteel tot een meer luxe onderkomen voor zijn familie. De verdedigende functie had geen betekenis meer.
Heer George en de toenmalige schout Jacob Janszoon lagen elkaar niet. George had zich bij zijn intrede laatdunkend uitgelaten over de schutterij van Schagen.
Op 16 mei 1668 kreeg Schagen hoog bezoek Willem III begaf zich in gezelschap van de keurvorst van Brandenburg, de vorsten van Holstein en Anhalt, Maurits van Nassau, de graven van Solms, Dolma en Hoorn en de heren van Brederode, Gent en 's-Gravenmoer naar Texel om de vloot te bezichtigen.
Het gezelschap reisde langs Schagen en bracht daar de nacht door. Met tegenzin riep de schout zijn schutters bijeen om het hoge gezelschap eer te betuigen en welkom te heten. De schutterij presenteerde zich aan de prins, de trom werd geroerd en het vaandel gezwaaid.
’s Avonds stelde George van Cats de schout voor aan de Prins van Oranje en prees hem met de woorden: "Mag ik Uwe Hoogheid de schout van Schagen voorstellen? Zijn naam is Jacob Jansz. en hij is een gunsteling van de heer van Foreest en mijn rechterhand. Misschien behaagt het Uwe Hoogheid om de schout uw tevredenheid te betuigen over onze schutterij. Het zijn wakkere mannen. Toen een jaar of wat geleden onze dijken bedreigd werden door de moedwil van die van Niedorp en Winkel zijn zij uitgetrokken en hebben manhaftig daar de orde hersteld." Vanaf dat ogenblik was Jacob Jansz. een vurig oranjeklant en een oprechte vriend van de heer van Cats..
Floris Carel van Beieren van Schagen, tiende heer (1676 – 1699), zie afbeelding hieronder
In 1675 moest George van Cats de heerlijkheid verkopen wegens grote schulden. Een jaar later werd Floris Carel van Beieren eigenaar voor 170.000 gulden. Floris was graaf van Warfusé in het huidige België, heer van de beide Goudrianen en zoon van Diederik Thomas van Beieren, een van de schuldeisers uit de eerste verkoop en daardoor een volle neef van de 9e heer van Schagen, Willem III. Floris Carel heeft ook vroegere bezittingen van het geslacht Warfusé teruggekocht. Dus familieoverwegingen en eer speelden waarschijnlijk een belangrijke rol. Hij woonde ver van zijn bezittingen. Het kasteel raakte verwaarloosd en de woonfunctie ging verloren. Zijn nazaten, de graven van Warfusé en later d’Oultremont, lieten zich niet meer zien in het West-Friese gebied. Een rentmeester moest maar zorgen dat de zaak draaiende werd gehouden
Bronnen
Reacties
Artikel
Diederik Thomas van Beieren van Schagen, elfde heer (1699 – 1706)
Diederik, zoon van Floris Carel, sneuvelde in 1706 in de slag bij Ramelies.
Maria Isabella van Beieren van Schagen, twaalfde vrouwe (1706 – 1733), portret hieronder
Diederiks dochter, Maria Isabella, trouwde in 1707 met Franciscus Paulus Emilius, graaf van Oultremont. Vanaf die tijd bleef de Heerlijkheid in het geslacht d’Oultremont
Florent Henri Emile d’Oultremont (tak Warfusé), dertiende heer (1733 – 1762), portret hieronder
Louis Adrien Emile d'Oultremont (tak Warfusé), veertiende heer (1762 – 1782)
Florent Nicolas François Dieudonné d’Oultremont (tak Warfusé), vijftiende heer (1782 – 1791)
Bronnen
Reacties
Artikel
Theodore Henri Antoine d’Oultremont (tak Warfusé), zestiende heer (1791 – 1814)
Als gevolg van Franse revolutie en het bewind van Napoleon werden de heerlijke rechten in 1798 afgeschaft. De staatsregeling erkende wel een beperkt recht op schadeloosstelling. Het is bekend dat Graaf Theodore, via zijn rentmeester Pieter Westingh, een verzoek heeft ingediend. Omdat de archieven zijn zoekgeraakt weten wij niet of die ooit is uitgekeerd. Toch behield de familie nog veel bezit in de Schager en Niedorper Kogge. Grond die door koop was verkregen behoorde immers niet tot de heerlijkheidsrechten.
Maria Claire Philippine, Gravin de Hamal, zeventiende vrouwe (1814-1816)
Maria was de weduwe van Theodore d'Oultremont
Charles Ferdinand Joseph d’Oultremont (tak Duras), achttiende heer (1816 – 1852), zie afbeelding hieronder
In 1830 sprak Charles, na zijn adellijk goed in Schagen te hebben bezichtigd, “Je me reviendrai jamais” (Ik kom nooit meer terug). Hij hield woord. Hij vertrok en nam vele kostbaarheden uit het slot mee. In 1826 besloot de gemeenteraad om het slot te slopen. Dankzij de bemoeienissen van de officier van justitie en notaris Denijs zijn de twee slottorens aan de sloopwoede ontkomen.
Afbeelding hieronder: de toestand van het slot voor de sloop
Octave Charles Louis Guillaume d’Oultremont, negentiende heer (1852 - 1898)
Adhémar Louis Frédéric Gislain d’Oultremont, twintigste heer (1898 - 1899), zie portret hieronder
Met de regeling van Napoleon, die later werd overgenomen in de Nederlandse wetgeving, verdwenen de heerlijk rechten.
Het recht om de titel heer of vrouwe van een heerlijkheid te voeren bleef echter bestaan. Het is niet bekend of Octave de titel gevoerd heeft. In 1899 gaat Adhémar, zoals blijkt uit het volgende, tot verkoop over.
De titel Heer van Schagen, Burghorn, Barsingerhorn en Haringhuizen
In 1899 is de titel ten overstaan van mr. H. Boonacker, kandidaat-notaris te Schagen, door T. Koomen, mede-directeur van de Plattelandsche Bankvereniging te Barsingerhorn verkocht aan mevr. Petronella J. van Rappard-du Marchie Servaes te ’s-Gravenhage. Daarna is deze nog twee keer van eigenaar gewisseld:
- Op 24 december 1919 verschijnen Petronella J. van Rappard-de Marchie Servaes en Mej. Frederika Johanna Knufman ten kantore van notaris C.H. van Lottom te Amsterdam. Eerstgenoemde verkoopt voor 1.000,-- gulden: ‘de oude vrij heerlijke rechten van Schagen’ aan tweede genoemde.
- Op 15 mei 1920 verschijnen Mej. Frederika Johanna Knufman te Amsterdam en de heer H. Wattel te Amsterdam - namens Benjamin Frederik Dawson, koopman te Parijs - ten kantore van notaris C.H. van
Lottum te Amsterdam. Eerstgenoemde verkoopt voor 7.500,-- gulden aan tweede genoemde: ‘de oude vrije heerlijke rechten van Schagen enz’. De heer Dawson verkrijgt het recht zich ‘Heer van Schagen, Burghorn, Barsingerhorn, Colhorn en Haringhuizen’, te noemen en mag het wapen van de Heerlijkheid Schagen voeren, zie hieronder
Bronnen
BRONNEN:
Reacties
Artikel
Het ontstaan van heerlijkheden - leenstelsel of feodalisme
Reeds in de Middeleeuwen had de graaf van Holland er belang bij om zijn gebieden onder controle te houden, o.a. om zijn belastingopbrengsten veilig te stellen. Om die controle te versterken gaf de graaf een deel van zijn bevoegdheden in leen aan zijn politieke bondgenoten. Zijn bondgenoot werd leenman. De leen omvatte en aantal bevoegdheden die de leenman, als heer, mocht uitoefenen in een omschreven gebied, de heerlijkheid. Als tegenprestatie moest hij zijn leenheer onvoorwaardelijk trouw en daadwerkelijke bijstand, bijvoorbeeld in tijden van oorlog, beloven.
Aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog, in 1581, werd de heersende Graaf van Holland (de Spaanse koning Philips II) met het “Placaat van Verlatinge” van zijn rechten vervallen verklaard. In plaats van de Graaf van Holland werden de Staten van Holland nu leenheer.
De heer en de heerlijkheid
Tot 1795 bestond ons land uit honderden heerlijkheden, met eigen wetten, rechtspraak en bestuur. De heer bezat een aantal bevoegdheden, die nu, volgens de “trias politica” zijn verdeeld in rechtelijke, wetgevende en uitvoerende macht. Hij maakte wetten, hief belastingen, sprak recht en benoemde geestelijken en bestuurders. De uitvoering liet hij vaak over aan zijn dienaren. De “heerlijke rechten” werden als erfelijk en verhandelbaar beschouwd. De bewoners van een heerlijkheid vielen onder de bestuurlijke bevoegdheden van de heer of de door hem aangestelde dienaren. De heerlijkheid was voor de heer een belangrijke bron van inkomsten. Deze verkreeg hij door o.a. het heffen van belastingen en accijnzen. Wat dat betreft is er in het huidige bestel niets veranderd.
De adel en het patriciaat
De heer is vaak een edelman, maar ook rijke burgers kunnen heerlijkheden bezitten. Heerlijkheden waren voor de adel belangrijk. Zij vormden een bron van status, inkomsten en macht. De familie ontleende (een deel van) haar identiteit, waaronder de familienaam, aan de heerlijkheid en het daarop staande kasteel of landhuis. Het verkopen van een dergelijk adellijk bezit geschiedde alleen als het water de heer aan de lippen stond.
In de Gouden Eeuw ontstond het patriciaat. Rijke en machtige families in de Hollandse steden wilden hun aanzien vergroten. Het bezit van een heerlijkheid gaf een adellijk tintje aan hun status, daarom werd de naam van de heerlijkheid vaak toegevoegd aan de familienaam.
Steden
Ook een stad kon eigenaar zijn van een heerlijkheid. Als een stad groeide en welvarender werd kocht deze een of meer omliggende heerlijkheden. Hiermee kon de stad haar bestuurlijke machtsgebied vergroten en economische voordelen behalen.
Het einde van de heerlijke rechten
Na de inval der Fransen in 1795 werd de Republiek der Verenigde Nederlanden omgevormd tot het Koninkrijk Holland. In navolging van de Franse wetgeving werden de heerlijkheden ‘gemeenten’ en vervielen de heerlijke rechten.
Na het vertrek van de Fransen publiceerde Koning Willem I een zogenaamd Souverein Besluit (26 maart 1814):
Artikel 3 “De rechten van jacht en visserij blijven behouden voor de (voormalige) eigenaren der heerlijkheden”.
Artikel 7 “Alle voormalige heerlijkheden die gecombineerd of vermengd zijn met andere jurisdicties (lees gemeenten), worden gescheiden en op zichzelf gebracht”.
Toelichting
De genoemde rechten blijven zelfstandig bestaan en kunnen onder algemene titel overgaan. Ook zonder dat ze in het kadaster zijn bijgeschreven.
Artikel 150, lid 1- Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek (van 3 april 1969):
De levering van voor 1838 bestaande oude zakelijke rechten tot registergoederen kan slechts geschieden door een notariële akte gevolgd door inschrijving in het kadaster.
Toelichting
Impliciet wordt hierin het bestaan van deze rechten erkend en bepaald dat de levering dient te geschieden bij notariële akte en inschrijving in het kadaster.
Ook in het NBW wordt de verkrijging van oude zakelijke rechten tot registergoederen onder algemene titel gehandhaafd:
Art. 3:80 BW (Verkrijging onder algemene of bijzondere titel)
1. Men kan goederen onder algemene en onder bijzondere titel verkrijgen.
2. Men verkrijgt goederen onder algemene titel door erfopvolging, door boedelmenging,
door fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 en door splitsing als bedoeld in artikel 334a van Boek 2.
3. Men verkrijgt goederen onder bijzondere titel door overdracht, door verjaring en door onteigening, en voorts op de overige in de wet voor iedere soort aangegeven wijzen van rechtsverkrijging.
4. Men verliest goederen op de voor iedere soort in de wet aangegeven wijzen.
Bronnen
Reacties
Artikel
Aan de hand van een aantal foto's en afbeeldingen beschrijven wij de historie van het slotterrein vanaf ca. 1850
Burgemeester Cornelissen verwoordde in een raadsvergadering in 1922 het algemeen gevoelen van de bevolking: 'de torentjes zijn bepaald mooi, maar worden bedorven door de aangebouwde celletjes en de leelijke omgeving'. De torens, hoewel sindsdien meermalen gerestaureerd, dateren van omstreeks 1440 en zijn met afstand de oudste bewaard gebleven gebouwen in Schagen. De rest van het slot, bewoond tot 1706, raakte zo zeer in verval dat het in 1826 moest worden gesloopt.
Foto 1.
Begraafplaats
De slotgracht werd aan de noordzijde gedempt en de gemeente Schagen legde achter de torentjes een kerkhof aan dat in 1829 werd opengesteld. Ruim veertig jaar deed het dienst, tot in 1873 het nieuwe kerkhof aan de Hoep in gebruik werd genomen.
Op foto 2 ziet het oude kerkhof er nog ordentelijk uit. Het hek aan de voorzijde staat er strak bij en ook langs de grafstenen kan je een liniaal leggen. Wat een verschil met foto 1. Geen grafsteen meer te bekennen. De oude begraafplaats wordt ontsierd door een allegaartje van bouwwerkjes en een wanordelijke begroeiing.
Foto 2
Geiten grazende
Het in onbruik geraakte kerkhof werd van meet af aan niet onderhouden. Al in 1878 schreef ene Puck aan de redactie van de Schager Courant: 'Eenige dagen geleden bragt het toeval mij bij de oude begraafplaats. De indruk die zij op mij maakte is niet met één woord te qualifieeren. Ingezonken graven, kuilen veroorzakende van aanmerkelijke diepte; scheef liggende zerken; in alle rigting hellende memoriams; eene wasch bleekende; geiten grazende en een hek tot afsluiting, dat elk burger zich schamen zou aan zijn eigendom te hebben'.Die schaamte zou ruim vijftig jaar lang boven het slotterrein hangen.
Graven
Ruud van de Pol schrijft in zijn artikel 'De begraafplaats op het tweede slot' in de Kakelepost van 1 juni 2001, dat tussen 1829 en 1873 naar schatting tweeduizend mannen, vrouwen en bovenal kinderen werden begraven op het slotterrein. In 1887 bezweek het laatste restje piëteit voor de overledenen onder de verleiding een zo centraal gelegen plek te benutten voor de huisvesting van publieke voorzieningen. En niet alleen dat, op de oude begraafplaats werden partijen hout en stenen verhandeld die ter plaatse werden verzaagd en schoon gebikt. De tonnenwagen stond er geparkeerd en bij nat weer was het terrein een prutzooi. Het eens zo strakke hek raakte in doorgeroeste delen over de bodem verspreid. In 1899 maakte het gemeentebestuur zich ervan af door te beslissen 'dat de eigenaars der graven de beenderen mogen vervoeren naar de nieuwe begraafplaats en na twee jaar het oude kerkhof te doen ophouden een kerkhof te zijn.' Dat ging dan wel op eigen kosten, zodat we mogen aannemen dat hoogstens welgestelde nabestaanden hun overleden dierbaren hebben herbegraven aan de Hoep. Een eeuw later, bij het schonen van het terrein voor de bouw van het tegenwoordige slot, werd een grote hoeveelheid skeletdelen gevonden. De beenderen van zo'n 50 negentiende-eeuwse Schagenaars zijn toen verzameld en afgevoerd door aannemer De Vries en van de Wiel.
Brandspuithuis
Op het hoogste deel van het Rensgars, tussen wat nu Stiel is enerzijds, en de toenmalige woning van winkelier en kuiper Hilbrand Smit anderzijds, stond tot begin 1887 het brandspuithuis van de gemeente Schagen. Het was te klein geworden en de gemeente wilde het pandje naar voren uitbreiden. Dat kwam haar op een veto te staan van genoemde Hilbrand Smit, die er zijn vrije zicht op café De Beurs en het marktplein door zou verliezen. Hilbrand had blijkbaar invloed genoeg. Op het oude kerkhof werd voor het brandweerarsenaal een nieuw onderkomen gebouwd, perceel 512. Nu u dat weet, kunt u het op foto 1 herkennen. Dat geldt nog niet voor het lage gebouw op de foto links van het spuithuis. Het is de overkapping, zo lijkt het, van een reeks dierenhokken. Duiven, muskusratten? Toch niet. We kijken naar de brandladders, die daar met kettingen en hangsloten beveiligd hingen tegen diefstal.
Stal met kapberg
In 1888 kreeg veehouder Pieter Timmerman Dzn. van de gemeente Schagen toestemming om in de zuidwesthoek van het slotterrein een stal met kapberg (hooiopslag) te laten zetten. De witte kapberg is ondanks een in de weg staande boom niet te missen midden in Foto 1. Waarom Timmerman deze opstallen liet bouwen is vooralsnog een raadsel. Ze horen bij een boerenbedrijf, maar een boerderij heeft op deze plek nooit gestaan. Nog raadselachtiger is het dat Timmerman zijn stal en kapberg direct na de voltooiing te huur en/of te koop aanbood. De stal werd gekocht door de gemeente, die er een hekkenloods van maakte. Hij werd eind 1924 gesloopt; de kapberg stond er toen al niet meer.
IJskelder
Met het voorgaande zijn vier gebouwtjes op het oude kerkhof geïdentificeerd. Op naar het volgende. De 'Noordhollandsche Vereeniging tot afwering van epidemische ziekten en tot hulpbetoon tijdens epidemieën' Het Witte Kruis,was in 1875 opgericht. Schagen had een lokale afdeling onder leiding van dokter A.C. Melchior. Hoewel besmettelijke ziekten als typhus, cholera en roodvonk in Schagen haast niet meer voorkwamen, hield Het Witte Kruis zich voorbereid op een uitbraak. Een methode om hoge koortsen te drukken was koeling met ijs of ijswater. In goede winters lag er ijs op de sloten, maar waar haalde je ijs vandaan tussen maart en december? Dokter Melchior c.s. besloten een ijskelder te bouwen en lieten voor de locatie het oog vallen op de oude begraafplaats, 'ten 1ste omdat een dergelijke inrichting moet gesticht worden op verhoogd terrein; ten 2e is 't vlak bij de ziekenbarak; ten 3e de ijskelder komt dan in 't hart van de gemeente; ten 4e kan de bewoner van het torentje heel gemakkelijk de bediening waarnemen.' De gemeenteraad vond het een goed idee en stelde een stukje slotterrein beschikbaar 'achter de hekkenloods in den Zuid-Westhoek. Voorzitter herinnert er tevens aan dat die plaats veel voor heeft, daar 't vlak aan 't water ligt en dus voor 't vervoer van ijs zeer gemakkelijk is.'Medio 1897 was de kelder klaar; in januari 1898 werd hij gevuld met de eerste partij ijs uit de slotgracht. Ook de artsen in de omgeving konden er ijs krijgen voor hun patiënten.
Op Foto 1 is, behalve de hekkenloods en de kapberg, in de zuidwesthoek ogenschijnlijk niets te zien. Toch stond daar de ijskelder. De gemeente schiep er zelfs een precedent voor: 'B. en W. onzer gemeente hebben gebruik gemaakt van de bevoegdheid, waarbij B. en W. in bijzondere gevallen vrijstelling kunnen verlenen van het verbod om in de bebouwde kom der Gemeente gebouwen met riet te dekken en het Bestuur der Afd. Schagen der N.Hollandsche vereeniging 'Het Witte Kruis' voor den door haar te bouwen ijskelder, ontheffing van dat verbod te geven.' IJskelders waren dubbelwandig en geïsoleerd met riet of stro. Ze werden zo'n vijf meter diep ingegraven. We moeten de rietkap dus laag zoeken en kijk daar. Rechts van de kapberg, half aan het oog onttrokken door een boom, ontwaart de kijker het topje van de ijskelder met zijn rieten dak. De kelder bleef tot omstreeks 1922 in gebruik.
Ziekenbarak?
Een volgend raadsel heeft zich intussen aangediend. Want waar op foto 1 staat de ziekenbarak waarnaar in het voorgaande wordt verwezen? Nergens te bekennen. Foto 3 is genomen vanaf de Torenstraat. Links vooraan is de barak te zien die door de gemeente Schagen was aangeschaft om lijders aan besmettelijke ziekten in quarantaine te kunnen plaatsen. Het was een demontabele achtmansbarak van Deense makelij, in 1884 voor de lieve som van f 2.562,50 gekocht onder druk van een op dat moment in Edam heersende cholera-uitbraak. Weer was dokter Melchior de voorvechter geweest. Hij kwam van een bezoek aan de Haagse importeur zo overtuigd terug, dat geen raadslid het waagde tegen hem in te gaan. De nieuwe aanwinst werd voor het publiek tentoongesteld op de Markt, toen opgeborgen in de westelijke toren en inderhaast weer in gereedheid gebracht om er ´gedurende 22 etmalen den typhuslijder Grünwald´in te verplegen. Het zou de enige keer blijken dat de barak is gebruikt voor het doel waartoe hij was aangeschaft. En dan had de niet in Schagen woonachtige Grünwald ook nog, na te zijn opgeknapt, stiekem de benen genomen, de gemeente Schagen en de ziekenverzorger Jongbloed achterlatende met de onverhaalbare kosten van opname en verpleging. Niet voor niets verzuchtte raadslid Van der Maaten in 1896 dat 'de barak steeds voor ons een strop is geweest'. In 1915 werd het ding gesloopt om te voorkomen dat hij eigener beweging in elkaar zou zakken.
Foto 3.
Arrestantenlokaal
We kennen nu de functie van zes bouwwerkjes op Foto 1 en 3, zonder nog te weten wanneer Foto 1 is gemaakt. Het brandspuithuis en de ladderschuur dateerden van 1887, de ziekenbarak, de hekkenloods en de kapberg van 1888 en de ijskelder van 1897. Vast staat dat de opstallen op het slotterrein, behalve de torens, eind 1924 zijn gesloopt om plaats te maken voor een plantsoen. Foto 1 moet dus gemaakt zijn tussen 1897 en 1925. Dat is een wel erg ruime marge. Het volgende raadsbesluit van 16 april 1912 helpt ons verder: 'B. en W. stellen voor op de oude begraafplaats tusschen de spuithuisjes en het torentje, een arrestantenlokaal te stichten. Het tegenwoordige arrestantenlokaal, het torentje, brengt zeer veel last mee bij onwillige arrestanten en ook is de toestand zoo, dat niet voldoende ruimte aanwezig is.' De veldwachter had kort voordien een dronken arrestant moeten vrijlaten om een nog lavelozer andere in het oostelijke torentje te kunnen opsluiten. De bouw van het arrestantenlokaal werd in september 1912 aanbesteed. Foto 1 moet dus op z'n minst in 1912 genomen zijn en, zoals we al wisten, niet later dan 1924.
Wat zien we hier?
Samenvattend zien we op Foto 1 van links naar rechts: de brandladderschuur, de oostelijke slottoren, het brandspuithuis, het arrestantenlokaal, de westelijke slottoren, de veestal en latere hekkenloods, de kapberg en de ijskelder. In de winter van 1924/1925 werd alles afgebroken voor de aanleg van een plantsoen. Het brandweermaterieel, de hekken en de schapenhokken gingen naar Vreeburg en achter het raadhuis werden enkele arrestantencellen gebouwd. Wat we alleen nog niet weten is van wanneer Foto 1 dateert.
Van wanneer dateert de foto?
Het schilderij van Jan Koning is het laatste stukje van de puzzel. Dit is een vroeg werk van Jan Koning, dat in 1915 is geschilderd naar foto 1. Koning woonde, vanaf zijn geboorte in 1897, tot 1920 aan de Kreil in Barsingerhorn. Hij trouwde in 1920 met zijn eerste vrouw, Lucristina van der Hoeven, en vestigde zich met haar in Nieuwe Niedorp tot hun verhuizing naar Schagen in 1924. Negen jaar eerder, op zijn 18e, had hij Foto 1 in handen gekregen en nageschilderd. Dat Koning het slotterrein toen nog nooit had bezocht is af te leiden uit twee op het schilderij ontbrekende details, die op de foto grotendeels verscholen gaan. Had hij zelf in het tafereel rondgelopen, dan zouden ze hem zeker zijn opgevallen. De ijskelder heeft hij op de foto niet opgemerkt, evenmin als de glimp van het slotgrachtwater aan de voet van de westelijke toren. Die penseelde hij daarom niet mee. Het zij hem vergeven, zijn vaardigheid op zo jonge leeftijd is er niet minder om. En hij heeft dit onderzoek een grote dienst bewezen door op zijn doek het jaartal te vermelden waarin hij het schilderde: 1915. Daardoor weten we, na al het voorgaande, dat Foto 1 gemaakt is tussen 1912 en 1915. De bomen en struiken zijn kaal, de man in het laantje draagt zijn duffelse jas. Ik houd het erop dat de voltooiing van het arrestantenlokaal in de winter van 1912 op 1913 de reden voor de foto is geweest.
Bronnen
BRONNEN:
Schager Courant, Erik Visser, 'Slot Schagen