Artikel
Vanaf 1850 begonnen de grote steden in Nederland met de aanleg van hun eigen waterleiding. Ten plattelande werd die noodzaak niet gevoeld. Men meende er beduidend gezonder te leven dan in de steden, met hun stinkende grachten, nauwe straten en bedompte kotten. Maar de realiteit was anders. Veel woningen in de dorpen waren slecht onderhouden. Het regenwater kwam via vermolmde daken en rottende goten in de regenbakken en putten, waaruit men zijn drinkwater schepte. De hygiëne was ver te zoeken, net als in droge jaren het water zelf.
In 1909 geven de gezondheidscommissies van Hoorn, Enkhuizen en Schagen opdracht aan ingenieur J. van Hasselt te Amsterdam om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een waterleidingnet voor alle 41 gemeenten – samen 80.000 zielen – binnen de Westfriese omringdijk. Na drie eeuwen slaan de Westfriezen dus nog eens de handen ineen. Nu niet om het water te weren met een gezamenlijke dijk, maar om het naar binnen te halen met een gezamenlijke waterleiding. In het comité Westfriese waterleiding benoemt Schagen zijn kersverse burgemeester jhr. Van Doorn als afgevaardigde. Van meet af aan is er aarzeling vanwege de kosten. Want, merkt een raadslid op: 'De menschen hebben meer gebrek aan geld dan aan water'. De meningen op straat wisselen met de regenval. Bij droogte vraagt men zich af of het niet hoog tijd wordt voor een waterleiding, na een flinke bui ziet men er de noodzaak niet van. Voor en tegen houden elkaar gevangen. Hoorn is ongeduldig en lonkt in 1910 al naar een variant voor oostelijk West-Friesland, die zal resulteren in een eigen gemeentelijke watervoorziening. Doordat het niet alle neuzen dezelfde kant op krijgt, raakt de fut uit het comité Westfriese waterleiding.
Het is 1919 als Gedeputeerde Staten voorstellen om een provinciaal waterleidingbedrijf op te richten. Met de overname van de waterleidingbedrijven Zaandam en Alkmaar ontstaat in 1920 het Provinciaal Waterleidingbedrijf van Noord-Holland. Den Helder en Hoorn laten zich inlijven. De anderen aarzelen. Met name kleine gemeenten, zoals Barsingerhorn en Wieringerwaard, achten de kosten voor de burger veel te hoog en menen te kunnen volstaan met grotere waterbakken. Ook voelen zij niets voor de verplichte aansluiting die het PWN verlangt van elk huisgezin in de gemeentekernen. Dan wordt het september 1920 en treden twaalf (!) maanden van extreme droogte in. 'Beter propagandist vóór waterleiding is zeker niet te vinden, dan de d r o o g t e', merkt de Schager Courant (droogjes) op. Niet alleen staan de regenbakken leeg, de sloten liggen droog en het vee sterft van dorst in de weiden. Drinkwater moet worden aangevoerd met schuiten en treinen. Ook naar Schagen, dat zich meteen aanmeldt als afnemer van het PWN. De toeloop van dorstende gemeenten is dan zo groot, dat de Schagenaars pas in 1923 kunnen proeven hoe leidingwater uit de kraan smaakt.
Bronnen
BRONNEN:
- Schager Courant
Reacties
Artikel
Waterwegen in en om Schagen
De kop van Noord-Holland bestond in de twaalfde en dertiende eeuw grotendeels uit water: zee, binnenzee, kreken en meren. De meren waren onderling verbonden door vaarten en sloten. Schagen lag in feite aan de zee.
Door de vele hevige stormen in de twaalfde en dertiende eeuw kalfden de oevers af en de meren werden steeds groter. Als bescherming tegen het water werden eerst terpen opgeworpen.
Daarna ontstond langzamerhand een stelsel van dijken, waaronder de toentertijd voor West-Friesland zeer belangrijke Westfriese Omringdijk. Sinds de dertiende eeuw beschermen de Westfries Omringdijk, de vier kilometer lange Tolkerdijk, de Oudedijk en de Valkkoogerdijk Schagen tegen binnendringend water. De Tolkerdijk hield het water uit de Witsmeer tegen. De Westfriese Omringdijk, de Oudedijk en de Valkkoogerdijk keerden het zeewater uit de Zijpe. Zonder die dijken was het water naar alle waarschijnlijkheid doorgestroomd naar de Waert (thans de polder Heerhugowaard), die toen een groot meer was. West-Friesland was dan een eiland geworden. Of Schagen het dan droog gehouden had is nog maar de vraag.
Transport over het water
Omdat de betekenis van Schagen als marktplaats vanaf 1450 aanzienlijk groeide, nam de behoefte aan een goed geregeld transport voor mensen en goederen toe. Vanuit Schagen voeren heel wat schepen over de binnenwateren naar Alkmaar, Hoorn, Haarlem, Amsterdam en nog verder. Uit die behoefte ontstond een betrouwbaar beurtvaartstelsel dat regelmatige diensten onderhield. Daarnaast bestonden er handelsroutes over het water naar diverse Hanzesteden en Engeland. Kolhorn speelde daarin een belangrijke rol als zeehaven.
Al rond 1510 ontstonden veerdiensten. Veerdiensten groeiden uit tot vaste lijndiensten. Toen de welvaart en de transportbehoefte toenam, namen de stadsbesturen de organisatie ter hand. Men ging met concessies werken. De schipper kreeg een vaste lijndienst voor het leven. De schipper werd beurtschipper. Zijn beurt, dat is zijn lijndienst vertrok op een vaste tijd van een vaste opstapplaats en idem weer retour. In ruil voor dit monopolie nam de schipper een vervoer- en exploitatieplicht op zich. De lijndienst was rechtstreeks, zonder haltes onderweg. Naar de vele voorbeelden in die tijd organiseerden de beurtschippers zich in gildes.
Afbeelding: beurtvaarder
In 1765 kende het netwerk rond Amsterdam al zo’n 800 afvaarten per week en 85 bestemmingen, waaronder Schagen. Om over de Zuiderzee te varen was een ander schip nodig dan over de binnenwateren. Meestal werd gebruik gemaakt van windkracht. Op de binnenwateren werden de schuiten ook voortgetrokken door paarden en zelfs mensen. Dat was niet altijd mogelijk want de waterwegen
waren daar in het begin van de 16e eeuw nog lang niet geschikt voor. Er waren nog geen jaagpaden en rolpalen om het schip door bochten te trekken. Door bomen en andere hindernissen langs de oever was het niet altijd mogelijk om een trektouw te gebruiken.
Afbeelding: trekschuit met rolpaal
Halverwege de 16e eeuw begon de opkomst van de trekschuit. De groeiende behoefte aan sneller vervoer en de bloei van de economie gaf de doorslag. Er werden kanalen met een jaagpad ernaast aangelegd. Bestaande waterwegen werden aangepast. Er kwamen vaste overstapplaatsen voor passagiers en indien noodzakelijk een overhaal om het schip over bijvoorbeeld een dijk te tillen.
Op onderstaande kaart is te zien hoe het oostelijke stelsel van waterwegen door het Hollandse Noorderkwartier een snellere weg naar de West-Friese steden mogelijk maakte.
De trekschuit voer onafhankelijk van de wind met een gemiddelde snelheid van 7 km per uur. Een bootreis van Schagen naar Alkmaar duurde 4 tot 5 uur. Dat was voor die tijd erg snel. De schippers voeren op een strak tijdschema. Ook bij de trekschuit kregen de schippers een monopolie voor een vaste lijn en voor het leven. De steden zorgden voor de infrastructuur en de instandhouding daarvan. Het vervoer was goedkoop. De capaciteit en frequentie waren daardoor groot. Ook al door de vele aansluitingen. Je kan eigenlijk spreken van een Intercity over het water.
Afbeelding - vanuit Schagen en naar Schagen moesten de schepen door de Witsmeer.
Daarbij vormde de Tolkerdijk een obstakel. De schuiten werden via een zogenaamde overhaal of overtoom met mankracht over de dijk getrokken. Een houten helling fungeerde daarbij als een soort glijbaan.
Overzetten was zwaar werk, daarvoor moest tol betaald worden. Later werd een sluis gebouwd maar de tol bleef. Die plaats werd de “Scagher Tolhekke“ genoemd, die naam veranderde in de loop der tijd in “Tolke”. In 1639 werd de Witsmeer drooggemaakt. Om de beurtvaart van en naar Schagen tegemoet te komen werd een brede vaart door de nieuwe polder aangelegd, de “Scaghervaert”. Bij de ringdijk aan de zuidzijde van de Witsmeer kwam de Schager Verlaat, een sluis waar de schepen werden geschut. Zo telde de vaartocht vele hindernissen en even zoveel punten waar tol geheven werd. Na de overhaal vervolgde de schipper zijn weg naar Schagen over de Tolkervaart, de Tjallewallervaart (of Avendorpervaart), de Langesloot, de Meersloot naar de Laansloot (de gracht aan de Laan).
Indien de schipper aan de Bierkade, de Noordzijde van de huidige Loet moest zijn, ging hij aan het eind van de Tjallewallervaart rechtsaf door de Loetervaart langs de Menisweg (afbeelding hieronder).
De schipper die voornemens was de tolheffing te omzeilen en daartoe Schagen via het Noord binnenvoer, kwam bedrogen uit. Op de hoek van het Noord en de Nes stond een tolhek.
De woning die bij die tol hoorde staat er nog en heet heel toepasselijk “Het Tolhuis”. Hieronder "het Tolhek".
Aan de Laan was een gemeentesteiger. Op onderstaande foto achter de brug.
Afbeelding hieronder: de Bierkade verbond Schagen met Alkmaar, Amsterdam, Haarlem, Leiden en Rotterdam.
In de 16e eeuw ging de economie in het gewest Holland groeien. Het was een vooraankondiging van de 17e eeuw, de Gouden Eeuw voor de Republiek der Verenigde Nederlanden. In West-Friesland leidde dit tot meer werk voor de schippers. Omdat de economische belangen groot waren ontstonden er strubbelingen tussen Hoorn en Alkmaar. Ook Schagen ondervond daarvan hinder.
Hoorn en Alkmaar probeerden hun eigenbelang voorop te stellen door zoveel mogelijk de waterwegen naar de eigen stad open te houden en te verbeteren en de pogingen van de concurrerende stad om hetzelfde te doen daarbij te dwarsbomen.
In de 17e eeuw verdwenen veel meren en vaarwegen door de droogmakerijen. Voor het scheepsverkeer moest steeds een nieuwe verbinding gevonden worden of gemaakt.
Ook in de 19e eeuw bleef het vervoer over water belangrijk. De schepen werden echter groter en de behoefte aan diepere waterwegen nam toe. Het Noord-Hollands Kanaal werd gegraven en in 1930 het kanaal Schagen-Kolhorn. Aan het einde van de negentiende eeuw ontstond het vervoer per spoor en per autobus.
In de 20e eeuw ontwikkelde zich een uitgebreid spoorwegnet en veroverde de autobus het regionale vervoer. Het vliegtuig kwam en gaf ons vleugels naar verre landen. Het vrachtverkeer over de weg nam aanzienlijk toe, ten koste het vervoer per schip.
Landschap
Deze ontwikkelingen hadden invloed op het landschap. De fraaie bruggetjes, voet- en jaagpaden verdwenen en regionale spoor- en tramlijnen werden opgeheven.
Het is mooi om te zien dat de gemeente Schagen dat met historisch besef ter harte heeft genomen. Er zijn prachtige wandelpaden in en om Schagen aangelegd. Zoals bijvoorbeeld het wandelpad langs het oude traject van de stoomtram Schagen-Wognum, het wandelpad om de Schager Wiel en de wandelpaden door Waldervaart en Muggenburg. Waar je een vaart of een sloot moet oversteken is een bruggetje gebouwd in de stijl van "de Kakelepost".
Deze prachtige foto van 'de Kakelpost' is gemaakt door Cora Deutekom. Chapeau!
Bronnen
Reacties
Artikel
Overgenomen uit de Kakelepost van juni 2015
Bronnen
Reacties
Artikel
De tafel staat er nog. Maar de vier mannen, die er ooit hun zorgen deelden over hoe het nou verder moest met de markt, zijn niet meer onder de levenden. Gerard Pater, Piet Vroegop, Jaap van Zoonen en Jan Peetoom sr. zagen in 1953 met lede ogen aan hoe de eens zo florerende Schager weekmarkt was ingezakt. De aanvoer van vee was op een dieptepunt, net als het bezoekersaantal, en de kooplui klaagden gelijk op met de boeren.
Het ging marktmeester Gert Pater, in het dagelijks leven bode op het gemeentehuis, aan zijn hart. Hij had ideeën voor zijn markt, hij had zelfs visioenen. Met zijn drie kompanen, borreltje erbij, kwamen die ideeën aan de stamtafel van De Posthoorn tot leven. Een Westfriese markt moest er komen. Alle Schagenezen in klederdracht, folkloristische dansgroepen, een optocht met karren en paarden, dat zou wat zijn. Op touw zetten zou ze wel lukken. Marktkoopman Vroegop zou zijn collega's makkelijk meekrijgen en chef redactie Jaap van Zoonen kon met zijn Schager Courant de publiciteit verzorgen. Om het te organiseren waren ze met Jan Peetoom erbij mans genoeg. Samen kenden ze heel Schagen, aan deelnemers zou het niet ontbreken. Maar wie ging zo'n folkloristisch feest betalen? De middenstand moest over de brug komen. Die zou per slot ook voordeel hebben als er weer volk naar Schagen kwam. En ze moesten 'de hoge heren van het stadhuis' zien mee te krijgen. Op hoge heren hadden de mannen 'een koikie'. Doe maar gewoon, vonden ze, dan doe je gek genoeg.
Op donderdag 12 augustus 1954 beleefde Schagen de eerste West-Friese Marktdag. De aanleiding had het edele viertal gevonden in het 25-jarig marktjubileum van twee kooplieden. Het feest was op touw gezet door een jubileumcommissie. Die had er onder meer voor gezorgd dat in Schagen van vele gevels de nationale driekleur én de geelrode vlag van Schagen uithingen. Het festijn begon op het NS-station, waar een Tiroler dansgroep aankwam die in optocht naar de Markt werd geleid. De stoet werd voorafgegaan door een boer met koe, erachter Schagenezen in Westfries pak, op instructie van de organisatie gemaakt of samengesteld. De vrouwen in zelfgemaakte rokken en lijfjes, sommigen al met kap en dek op, de mannen in zwart kostuum of in de blauwe kiel. Behalve de Tirolers trad ook de Wieringerwaardse dansgroep aan, die destijds een grote bekendheid genoot. Schagen had er nog geen, maar wel waren met een voor de gelegenheid samengesteld groepje twee dansen ingestudeerd. Na afloop werden de dansers en andere genodigden getrakteerd op een boerenmaaltijd in De Roode Leeuw. Ook een ideetje van Gert Pater. Het menu: groentesoep vooraf, met daarna achtereenvolgens grauwe erwten met rozijnen, rijst met krenten en griesmeelpudding met bessensap. Ik ken er die ervan gruwen, maar een rechtgeaarde Westfries van vijftig plus loopt er het water bij in de mond.
Daar had moeder Huiberts even voor moeten proefdraaien. De ingrediënten waren haar niet vreemd, maar dit menu serveren voor meer dan vijftig mensen was nieuw. Hoe de maaltijd de Tiroler Buben en Mädels heeft gesmaakt vertelt de geschiedenis niet, maar de vier musketiers moeten ervan hebben gesmuld. Toen de borden leeg waren zullen ze het glas naar elkaar hebben geheven. Want ondanks de regen hadden ze de potentie gezien van hun Westfriese gastdag. Daarom pakten ze door en al in 1955 hadden ze hun tien donderdagen. Met Gert Pater in de frontlijn werden marktkooplui, burgers en winkeliers in Westfriese kledij gepraat en zo nodig gesommeerd, want Pater ging een harde aanpak niet uit de weg. Hij maakte niet enkel vrienden, ook niet onder de stadsbestuurders, die aanvankelijk niet als boertjes van buiten over straat wilden. De Westfriese markt konden zij evenwel niet meer keren, evenmin als de winkeliers die er geen brood in zagen. De geest was uit de fles. Met hun enthousiasme, doorzettingsvermogen en creativiteit maakten de vier volhouders de Westfriese folklore tot wat het vandaag is, zestig jaar na de conceptie in De Posthoorn.
De velen die nu, van heinde en verre, op een van de tien donderdagen naar Schagen komen krijgen een volwaardig en wekelijks wisselend dagprogramma voorgeschoteld. Daar is de Westfriese maaltijd echter niet bij inbegrepen. Die is volgeboekt voor deelnemers en organisatie. Dat waren er in de jaren van moeder Huiberts alle donderdagen vijftig tot zestig. Nadat ze de scepter had doorgegeven aan haar schoondochter Emmie begon dat aantal op te lopen. Van honderd naar wel honderdvijftig, honderdzestig. Daar was nogal wat voor nodig, vertelt Emmie Huiberts. Zestig liter melk (voor de rijstepap en de pudding), vijftig liter soep en veertig kilo grauwe erwten. 'De griesmeelpudding deed ik een dag tevoren. Als die klaar was ging hij de koeling in. Over de grauwe erwten gingen boter en warme, gewelde rozijnen. Dan de rijst. Die moest na het koken warm gehouden en dik worden. De boerin deed dat vroeger in de bedstee, ik in dozen met oude kranten. Dat werkte ook. De rijst werd opgediend met boter, suiker en gewelde krenten. En dan was er pudding toe.'
Na Emmie Huiberts zetten de nieuwe eigenaren van Markt 18 de traditie voort, tot op de dag van vandaag. Het is telkens weer aanpoten in de keuken, maar daar staat tegenover dat de afwas meevalt. Het hele menu wordt immers gegeten uit hetzelfde bord en met één lepel. Cor Huiberts herinnert zich een maaltijd, waarvoor hooggeplaatste gasten waren uitgenodigd ter promotie van de Westfriese markt buiten de regio. Burgemeesters en wethouders waren erbij van omliggende gemeenten en bestuurders van de Nederlandse Spoorwegen. De organisatie wilde de NS zo ver krijgen om op de Westfriese donderdagen een speciale marktexpres in te zetten. En daarbij bleven de ambities van de organisatie niet, want er zaten zelfs vertegenwoordigers van de KLM aan. Hoge heren kortom. Allen moesten aanschuiven aan de lange tafels. Ome Gert zal met zijn pretoogjes het menu hebben aangekondigd voor de jôôs en moide: 'Soep met kluif, greeuwe urte met rezoine, roist met krente en pudding met bessepent.' Het zou me niet verbazen als hij tegelijkertijd de gezichten van het hooggeplaatste gezelschap heeft gemonsterd. Maar of die het nu lekker hebben gevonden of niet, ze hadden in elk geval thuis een verhaal te vertellen. Want ook zij kregen niet meer dan één bord en één lepel, ten teken dat voor de Westfries ieder gelijk is.
Bronnen
Reacties
Artikel
De Keins ligt even ten noorden van Schagen, tegen de Westfriese Omringdijk aan. De Keins is ontstaan als terp, aangelegd lang voor de totstandkoming van de dijk in de 13e eeuw. De naam is mogelijk afgeleid van het woord 'keen', dat barst of geul betekent. Verondersteld wordt dat er ooit een (veen)rivier ten noorden van Schagen uitmondde in zee. Deze rivier is bekend als de 'Kinloson' en in die naam zien we de woorden keen en Keins terug.
Op de Keins staat een kapel met een sterke aantrekkingskracht voor katholieke gelovigen. Dit omdat sinds 1509 een cultus bestaat rond een daar aangespoeld, houten Mariabeeld. Het beeld werd aanvankelijk in een woning op de Keins ondergebracht, maar trok van heinde en verre zoveel belangstellenden (en inkomsten), dat men er al gauw een kapel voor bouwde. Naast de kapel kwam een priesterwoning, die tevens dienst deed als schooltje 'tot gherieff vande buyren opte Keyns'. Meermalen zouden aan bezoekers van de kapel wonderbaarlijke genezingen zijn geschied, in de taal van destijds 'verscheyde miraculen'. Vanuit de parochiekerk in Schagen trok jaarlijks een processie naar de Keins. Van de cultus maakte ook een put deel uit, waarvan het water gold als geneeskrachtig voor mens en vee. De kapel werd in 1586 vernield, mogelijk als nabrander van de Beeldenstorm, en het Mariabeeld verdween. Maar de waterput behield zijn aantrekkingskracht voor bedevaartgangers.
In 1924 wist de katholieke parochie van Schagen de grond onder de voormalige kapel aan te kopen en werden de bedevaarten hervat. Het Mariajaar 1954 vormde de aanleiding voor een plan tot herbouw van de kapel.
Het nieuwe kapelletje werd twee jaar later ingewijd en vormt in al zijn eenvoud tot op de huidige dag een plaats van kleinschalige Mariaverering.Het is 1994 als de Friese historicus en wichelroedeloper Wigbolt Vleer de Keins nog eens groot in het nieuws brengt. Erheen getrokken na een visioen merkt hij al op de Afsluitdijk dat zijn wichelroede zich hevig roert. Bij de kapel aangekomen worden wichelroede en Wigbolt direct naar de waterput getrokken. Nader onderzoek wijst uit dat de Keins ligt op de Michaëlslijn. Deze zogenaamde leylijn loopt van Santiago de Compostela, via Carnac en Le Mont Saint Michel, naar Hargen en de Keins en verder naar Oosterland op Wieringen, Harlingen en Wijnaldum, Sylt en Stockholm om vervolgens 4000 km van zijn beginpunt te eindigen in Archangelsk. Deze leylijn nu loopt diagonaal over de waterput.
Op leylijnen ervaart men volgens heldervoelenden de positieve kracht en kalmerende werking van aardstralen. En wie ooit de kapel heeft bezocht, zal erkennen er een weldadige rust te hebben gevonden. In totaal werden vanuit de put 132 leylijnen aangetroffen. Hiermee is de waterput op de Keins het sterkste leycentrum van Nederland.
Bronnen
BRONNEN:
Reacties
Video's
{vimeo}132630225{/vimeo}