Artikel
Klik op Bronnen voor een lijst met burgemeesters van Schagen
Bronnen
Reacties
Artikel
Een der beruchtste ziekten in het negentiende-eeuwse Nederland was de cholera of blauwe dood. De herkomst van besmettelijke ziekten werd nog overheerst door bakerpraat. Men meende dat cholera onder meer verspreid werd door rottingsgassen in stilstaand water en kon toeslaan door het eten van onrijp fruit. In 1832 werd van overheidswege geadviseerd geen onrijpe kruisbessen te eten en kwam het in Schagen tot een kermisverbod, aangezien opeenhopingen van mensen en drinkgelagen eveneens de cholera zouden bevorderen. Tussen 1830 en 1866 woedden in Nederland zeven cholera-epidemieën, een waarvan in 1855 te Schagen vele slachtoffers eiste.
Na 1866 verdween de cholera vrijwel geheel uit Nederland. Het inzicht won terrein dat de ziekte door contact met smetstoffen werd overgedragen. Hygiënische en sanitaire vraagstukken kwamen in de belangstelling en richtten de aandacht op de drinkwatervoorziening en het dempen van grachten en sloten, die vaak als riolen fungeerden. Langs moeizame weg werden gezondheid en hygiëne een gedeelde zorg van overheid en particulier initiatief. In 1884 stelde de gemeente Schagen een gezondheidscommissie aan. Tien jaar later werd hier een lokale afdeling opgericht van de landelijke vereniging Het Witte Kruis, die zich onder andere beijverde voor een goede drinkwatervoorziening en de invoering van het tonnenstelsel. Toen de ziekte in dat jaar in Barsingerhorn de kop opstak was Schagen voorbereid. Ook toen werd overigens nog gewaarschuwd tegen het eten van onrijp fruit.... De gezondheidscommissie hield streng toezicht op de reinheid van goten, riolen, sekreten, urinoirs en openbare gebouwen. Er kwam een gemeentelijke reinigingsdienst, ter vervanging van het stelsel van verpachting van deze werkzaamheden.
Voorlichting en toezicht sorteren effect. Grote uitbraken van cholera komen in het laatste kwart van de 19e eeuw niet meer voor in onze streken. De tyfus blijkt moeilijker uit te bannen. Elk geval brengt niet alleen een paniekreactie op gang, maar ook indianenverhalen. Zo meldt in 1886 ene Veritas in de Schager Courant een epidemische uitbraak van 'die vreeselijke gesel, de Typhus', in Winkel. Een Winkelaar die enige dagen later in Hoorn ter markt gaat wordt daar gemeden omdat, naar hij te horen krijgt, in zijn woonplaats al 80 personen zouden zijn besmet en 60 overleden. In werkelijkheid zijn dan 5 besmettingsgevallen geteld en is nog niemand bezweken. Het aantal zieken loopt overigens wel op naar 90. In 1909 luidt de gezondheidscommissie van Langedijk de noodklok vanwege de tyfus, 'die nu reeds sinds eenige jaren telkens weder in het gebied van Geestmer Ambacht optreedt'. Gepleit wordt voor invoering van het tonnenstelsel, waarover Schagen dan al zo'n 25 jaar beschikt. Tyfus deed zich in de Magnusveste dan ook niet meer voor. Maar de roep om een waterleiding, waarover de grote steden van Nederland al tientallen jaren beschikken, wordt sterker.
Bronnen
BRONNEN:
- Heerlijk Schagen
De geschiedenis van een Westfriee marktstad
H. Th.M. Lambooij, M.G. Prikke, R.J.M. van de Pol, F. Timmer
Boekhandel Plukker / Uitgeverij de Prom - Schager Courant
Reacties
Artikel
In de Kakelepost van april 1991 deed de toenmalige redactie de volgende oproep aan de lezers:
'P. Trapman nam in 1897 de Schager Courant over van zijn zwager J. Winkel, welke wegens persoonlijke omstandigheden afscheid moest nemen als uitgever en redacteur. Trapman hield er een eigen stijl op na, die hem niet door iedereen in dank werd afgenomen. Menig conflict, vaak door Trapman zelf geschapen, werd in de krant uitgevochten. Zo ook een conflict in 1918 met P. Verweij. Deze gaf in augustus van dat jaar, in de Zijper Courant, zijn mening over Trapman in dichtvorm weer. Over de aard van het conflict is bij de redactie niets bekend, misschien weet een van de lezers hier meer van.'
Op dit appél aan onze lezers kwam pas nu, 22 jaar na dato - als was het flessenpost -, het volgende antwoord van Peter Groenveld. Het begint met het gedicht van Verweij:
O Trap man, O Knap man, Verguis me niet meer. Aan wal staan en pal staan, Zijn twee, Groote Heer. Al blaas je, En raas je, Als een kater zoo kwaad. Ik wijk niet, En strijk niet, De vlag voor jouw haat. |
Want ik werk, Voel me sterk, Trots leugen en schijn. Jou schrijven, En drijven, Is louter venijn. Waar je in zit, Een poos lid, Je krijgt niet je zin. Je kijft er, En blijft er, Geen oogwenk meer in. |
Dan hakken, En takken, Op wien jou weerstond. O Trap man, O Knap man, Je moest naar het front. P. Verweij |
Dit gedicht werd geschreven in 1918, het laatste jaar van de Eerste Wereldoorlog. De dichter wenste Piet Trapman aan het front. Wetende welke gruwelen zich daar indertijd afspeelden, kunnen we ons voorstellen hoe Verweij over Trapman dacht. Piet Trapman (1872-1941), foto, werd in een In Memoriam bij zijn overlijden in 1941 herdacht als een 'sterke, militante figuur, vooruitstrevend als geen, met een open oog en een warm hart voor de nooden en behoeften van zijn streek'. Behalve maatschappelijke betrokkenheid zou men van een drukker/uitgever een zekere wellevendheid verwachten, maar daaraan had hij geen boodschap. Als hem iets niet zinde haalde hij uit in klare taal, ongeacht wie hij voor zich had. Daarom was P. Verweij zeker niet de enige die zijn bloed kon drinken. Trapman had immers bij conflicten altijd de krant aan zijn zijde, zodat zijn opponent al bij voorbaat een verloren strijd streed. Geen wonder dat maar weinigen het tegen hem opnamen, al helemaal niet nadat hij tot raadslid was gekozen. Voortaan deed de redacteur Trapman in zijn krant verslag van raadsvergaderingen, waaraan het raadslid Trapman actief deelnam. Waarover had P. Verweij het met hem aan de stok gekregen? Een reconstructie.
Op 6 oktober 1916 stelde de burgemeester van Schagen, J. Cornelissen, daartoe bevoegd op grond van de twee maanden eerder in het Parlement aangenomen Distributiewet, voor de gemeente Schagen een distributieregeling vast. Ook in het neutrale Nederland werden bepaalde goederen schaars. Voedsel, brandstoffen en huishoudelijke artikelen gingen op de bon. B. en W. namen de zorg voor een eerlijke verdeling op zich. Daartoe richtten zij een levensmiddelenbedrijf op, waarvan zij de directie in handen legden van de heer P. Verweij uit Hoogwoud. Het levensmiddelenbedrijf viel exclusief onder B. en W. De gemeenteraad had er geen zeggenschap over, maar moest wel het geld dat ervoor nodig was beschikbaar stellen. Al gauw begon dat te schuren. In de raad van 25 augustus 2017 rezen vragen over de administratie van het levensmiddelenbedrijf, die niet op orde zou zijn. Raadslid Koster wilde van de burgemeester weten wat de toezichthoudende accountant Rühl aan B. en W. had gerapporteerd over de door directeur Verweij gevoerde boekhouding. De burgemeester wist het niet. Het raadslid Trapman noemde dat heel eigenaardig. 'De heer Verweij wordt gecontroleerd door een accountant en de burgemeester weet van niets. Het blijkt hoe langer hoe meer dat de heer Verweij hier is een alleroppermachtigst man'. De burgemeester verdedigde Verweij met te zeggen dat deze nu eenmaal geen boekhouder van beroep was, maar wel een eerlijk man. Raadslid Meurs bracht in dat een slordige administratie geld kostte. Slordig was Verweij niet volgens de burgemeester, wel was hij misschien wat omslachtig. Trapman zei over de wijze van boekhouden van Verweij al het een en ander te hebben vernomen en drong aan op een spoedig rapport van accountant Rühl.
Dan al is duidelijk dat Trapman op de huid van Verweij uit is. Weliswaar zijn er meer raadsleden die kritisch zijn over de directeur van het levensmiddelenbedrijf, Trapman zet de toon, zowel in de raad als in zijn krant. Als de raad op 23 februari 1918 de begroting van het levensmiddelenbedrijf onder ogen krijgt oordeelt Trapman 'dat de cijfers, die meneer Verweij heeft neergeschreven, kat noch varken lijken, er deugt gewoonweg niemendal van.' Tijdens de daaropvolgende raadsvergadering spreekt Trapman zich nog eens uit over het gebrek aan inzicht in de cijfers van het levensmiddelenbedrijf en de controle op Verweij. In de Schager Courant beginnen nu ook netelige ingezonden brieven te verschijnen over de directeur van het levensmiddelenbedrijf. De rondvraag van de raadsvergadering d.d. 31 juli 1918 eindigt met een offensief van Trapman over de wanorde - 'Dat krijg je van al die kladjes en vodjes' - bij de distributie. Een week later schrijft hij in zijn krant een redactioneel commentaar over de 'schandelijke levensmiddelenvoorziening in deze gemeente'. Zijn conclusie: er moet een nieuwe directeur komen, want: 'Verweij is absoluut ongeschikt!' Zie hier de directe aanleiding voor Verweij's gedicht in de Zijper Courant. Intussen blijft Verweij triomfantelijk ('Ik werk, voel me sterk') in het zadel. Hij krijgt er zelfs een ambtenaar bij na een vurig pleidooi van de burgemeester over de onmenselijke werkdruk op het levensmiddelenbedrijf en Verweij's ijver, ambitie en zuinigheid. Trapman kijkt met lede ogen naar de steun die de raad aan het voorstel van de burgemeester geeft. Hij blijft zijn steen des aanstoots bestoken en tien maanden later krijgt hij gedaan waar hij op uit is. Eind april 1919 besluit de gemeenteraad van Schagen, 'op voorstel van het raadslid Trapman', om de voltallige bezetting van het levensmiddelenbedrijf te ontslaan. Deze keer denkt Verweij, met zijn hoofd al op het hakblok, recht te hebben op het laatste woord. Hij schrijft een tweede gedicht over Trapman dat op 10 mei verschijnt, weer in de Zijper Courant. Maar Trapman kan het niet laten. Hij neemt het gedicht over in zijn eigen krant. Erboven zet hij:
'Verweij, onze levensmiddelendictator is boos! Op voorstel van het raadslid Trapman heeft hij tegen 1 Juli a.s. eervol ontslag gekregen, evenals alle verdere beambten van ons levensmiddelen-distributie-bedrijf. Niet prettig voor Verweij zeker, maar noodig voor de gemeentekas. Verweij laat dat natuurlijk volkomen koud,de man is alleen op behoud van eigen baantje gesteld en dit onverwacht en ongewenscht ontslag heeft bij hem de distributiegal doen overloopen en heeft hem een lofzang op het raadslid Trapman in de pen gegeven, die wij Zaterdagmiddag in de Zijper Courant aantroffen en hieronder laten volgen:
De redacteur van Stadsmarktblad, |
O.-W. |
Die heeft een tongetje, zéér rad; |
Hoezee! |
Schrijft polemiek, fameus pikant, |
Grof snee; |
Waant lef te hebben èn verstand |
Voor twee, |
Maar mist beschavings fijn decor |
Finaal. |
En ridderlijkheid is niet zijn fort, |
Banaal! |
Want wie hem soms een snuifje bood, |
Roijaal! |
Werpt hij met vuil na uit de goot, |
Fataal! |
De man die noemt zich democraat, |
V.-D. |
Maar is veeleer een autokraat, |
Och hé! |
De volkswil is voor hem een wet! |
Alléén, |
Als die zich tegen hèm verzet, |
Dan, néén! |
Wie zich door hem niet knechten laat, |
Gedwee, |
Die wordt het object van zijn haat, |
Eén, twee! |
En als hij dan zijn prooi verlies |
Kan doen, |
Dan is hij van geen middel vies, |
De poen! |
De eindredacteur van de Schager Courant in de gemeenteraad, het zou nu ondenkbaar zijn. Misschien was het dat destijds ook, maar trok Piet Trapman er zich niets van aan. Misschien geloofde hij zelf wel in het 'hoogstaand karakter' waarvoor hij aan zijn graf werd geprezen en meende hij de redacteur Trapman en het raadslid Trapman te allen tijde haarfijn te kunnen scheiden. Het zou een bovenmenselijke prestatie zijn geweest van de man die de Schager Courant groot maakte.
Bronnen
Reacties
Artikel
Adriaen van Croonenburgh, Schagen ca. 1545 – Bergum ca. 1604)
Adriaen van Croonenburgh is een Noord-Nederlands kunstschilder.
Zijn naam komt voor in diverse spellingvarianten, waaronder 'Cro(o)nenburgh' en 'Cro(o)nenburch'.
Schagen
Adriaen ziet rond 1545 het levenslicht in Schagen en groeit daar op. Hij krijgt vermoedelijk schilderles van Jan Mostaert (1475 – 1552). In Adriaens werk zijn invloeden te herkennen van Jan van Scorel en Maarten van Heemskerck. Na zijn opleiding specialiseert hij zich in de portretschilderkunst en vestigt hij zich in Friesland. Zijn vroegst bekende werk stamt uit 1552.
Zuidelijke Nederlanden
In 1553 reist hij naar de Zuidelijke Nederlanden en schrijft zich in aan de Universiteit van Leuven. In Leuven of Antwerpen schildert hij het portret van Katheryn of Berain, een invloedrijke adellijke vrouw uit Wales, zie hieronder.
Friesland en Groningen
Eind 1555 keert hij terug in Friesland en wordt gemeentesecretaris van Tjietjerkstradeel. Vanaf 1570 tot 1580 is hij rentmeester van het Bergklooster in Bergum in Friesland. Hij trouwt met Anna Lucasz, dochter van de beeldhouwer Vincent Lucasz. In 1580, tijdens de Tachtigjarige Oorlog, moet hij uit Friesland vluchten vanwege zijn katholieke geloof. Hij komt in Groningen terecht dat nog onder Spaanse regentschap staat. In 1590 keert hij weer terug in Friesland. Het is bekend dat Adriaen, door bemiddeling van Willem van Oranje, een schadeloosstelling heeft ontvangen voor zijn (uit Friesland?) geroofde bezittingen.
Waarom trok de familie naar Schagen?
Adriaens adellijke familie was ooit bemiddeld, maar verloor haar bezittingen tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Adriaens opa, Hendrik, en Frans van Brederode, trokken in 1490 samen op bij de tocht langs de Lek en de belegering van Rotterdam. Omdat de Hoeksen verloren, werd Hendrik verbannen en zijn goederen verbeurdverklaard. Adriaens vader, Claes, is vermoedelijk met zijn echtgenote naar Schagen getrokken om steun te zoeken bij de toenmalige Heer van Schagen, Jan III van Beieren van Schagen. Waarschijnlijk op grond van verwantschap.
Werken
Adriaens werkzame periode begint in 1552 en eindigt in 1590. Zijn werken bevinden zich onder andere in het Fries Museum, het Rijksmuseum, het Nationaal Museum of Cardiff en het Prado te Madrid.
Onderstaande link geeft toegang tot zijn werken
Werken
Geraadpleegd
Wikipedia
van der Aa
Museo del Prado Madrid
Bronnen
Reacties
Artikel
Aan de andere kant van de gasfabriek, dus achter de bebouwing van de Nieuwe Laagzijde komen we dit span tegen. Het is de heer Struijf, de postbode, met zijn ket en kar.
21-01-1904 Iets over postvervoer. Dat er door plaatselijke omstandigheden nog hier en daar op postgebied eigenaardige toestanden bestaan, is van algemeene bekendheid. Misschien niet aan ieder bekend echter zijn de volgende verhoudingen. Van uit Schagen vertrekken naar twee der hulpkantoren hittenwagens, die bestuurd worden door de postboden zelf, zonder eenig ander geleide. Eigenaar van hit en kar is niet het Rijk, doch de postbode zelf. Vroeger waren die postboden in het bezit van eene hondenkar, die zij er voor eigen rekening op na hielden om de post te vervoeren, wijl de bode-loopen naar die dorpen anders te vermoeiend zouden zijn. Dat middel van vervoer werd in ons land wel meer door postboden gebezigd. Nadat op zekeren keer een postbode een ongeluk met zijne hondenkar had gehad, kwam er van het Hoofdbestuur eene aanschrijving, dat dit vervoermiddel niet meer gebezigd mocht worden. De directeur te Schagen wist toen te bewerken dat aan de twee boden eene zekere som werd ter hand gesteld om zich eene kar met hit aan te schaffen. Voor het onderhoud wordt hun bovendien eene jaarlijksche toelage verstrekt.
Lees meer in:
Mooi Schagen - uitgave Stichting Uitgeverij Noord-Holland. Geschreven en samengesteld door Harry Kooij. Prijs € 29,95, exclusief verzendkosten. Het boek verschijnt voorjaar 2016: