Artikel
Niet alleen gewone boeren, burgers en buitenlui waren regelmatige bezoekers van de Schager markt. Begin jaren zeventig verscheen in de Schager Courant het volgende stukje:
Mr. C. Berkhouwer, voorzitter van de Europese Gemeenschap, blijkt zijn in Schagen verworven bijnaam van “Boerenkees” alle eer te willen aandoen. Afgelopen donderdag was hij weer eens op de Schager markt. Na hier en daar een kijkje te hebben genomen en na wat handen te hebben geschud, ging hij naar de Gouden Engel om zich wat te verwarmen. “Boerenkees” ging er aan de ronde tafel zitten, opende zijn “stikkebuul” en haalde er een boterham uit en begon deze met smaak op te peuzelen. Toen hij op een gegeven moment een niesbui kreeg bleek hij ook daarop te zijn berekend. Uit een zak haalde hij een grote rode zakdoek en snoot uitvoerig. Een prachtig verhaal, daar zou hij nu niet meer mee wegkomen. Berkhouwer kwam uit Alkmaar waar hij advocaat was. In 1956 werd hij lid van de tweede kamer. Vanaf 1963 zat hij in het Europees Parlement waarvan hij tussen 1973 en 1975 voorzitter was.
Lees meer in:
Mooi Schagen - uitgave Stichting Uitgeverij Noord-Holland. Geschreven en samengesteld door Harry Kooij. Prijs € 29,95, exclusief verzendkosten. Het boek verschijnt voorjaar 2016:
Bronnen
Reacties
Artikel
Uit historische bron is er van Schagen vóór de tiende eeuw niets bekend; wat er van bekend is, is in de afgelopen jaren door bodemonderzoek aan het licht gekomen.
Rond het begin van de jaartelling liep er een wat hogere oude kreekrug door dat landschap dat het beste voorgesteld kan worden als een groot (en nat) heideveld met hier en daar wat elzenbroek-bos. Op de hogere rug groeide gras en woonden de eerste Schagenaars. Ze leefden hoofdzakelijk van de veeteelt, alhoewel gebleken is uit de vele Romeinse voorwerpen die in hun nederzettingen zijn teruggevonden, dat ze op vrij grote schaal handel hebben gedreven. De produkten die ze konden verhandelen waren allereerst de huiden van het vee, maar mogelijk ook kaas. In kleine industrieën fabriceerde men (moeras)-ijzer en het is heel niet onwaarschijnlijk dat ook winning van zout heeft plaatsgevonden. Al met al een nijver volkje die oude (West)Friezen!
Omstreeks 300 werd deze streek, evenals geheel West Nederland, verlaten, Omdat het land door een hoger geworden zee-niveau tijdelijk voor bewoning ongeschikt was. Pas na de grote volksverhuizingen in de 5e eeuw, komen er weer mensen wonen. Deze lieden, Merovingers genaamd, zullen, net als hun Friese voorgangers, voornamelijk van de landbouw hebben geleefd.
Een paar honderd jaar later, rond 800, is het de tijd van Karel de Grote en heten de mensen Karolingers. Een flinke nederzetting uit die tijd is een paar jaar geleden teruggevonden in de molen-buurt. Ook in deze periode stijgt het zeewater en moeten de bewoners in de kop van Noord Holland veelal wijken: echter niet in Schagen! Omdat de gronden hier, door die oude kreekrug in de ondergrond, tamelijk hoog lagen kon men het wat lange, Uithouden. In de tiende eeuw zal deze rug als een landtong in een nat gebied hebben gelegen. Daar zal de naam "Scaghon" (= landtong) van af kunnen stammen. In een Latijnse tekst uit 989 wordt dit geschreven als "Scagha". Deze tekst uit een giftbrief van de Hollandse Graaf Dirk II en zijn vrouw Hildegarda zou overigens van het allergrootste belang zijn voor Schagen. In deze brief schenken de beide genoemde grafelijke personen een gebied van zes hoeven (= 120ha) aan het klooster te Egmond. Het zal aan de monniken van dit klooster te danken zijn dat dit gebied is drooggebleven: zij zullen ongetwijfeld, zoals zij dit overal in den lande deden, kaden en dijken hebben aangelegd en het land verder ontgonnen.
In de 10e, 11e, 12e en 13e eeuw werden er rondom Schagen veel terpen opgeworpen, omdat de dijken niet erg betrouwbaar waren én omdat in de wintermaanden vrijwel het hele gebied onder water stond.
In de twaalfde eeuw werd er op de markt een tufstenen kerk gebouwd, waarover in geschriften met geen letter wordt gerept. Het is niet bekend of dit Godshuis er nog stond toen in 1460 in opdracht van de toenmalige heer van Schagen, een groot bakstenen kerkgebouw werd neergezet, dat echter op zijn beurt weer door brand werd verwoest in 1895.
Nadat rond 1250, in opdracht van Floris V, de dijken in heel West-Friesland waren versterkt, zullen de woonomstandigheden dusdanig zijn verbeterd dat Schagen kon uitgroeien tot een kleine stad.
Na de dood van Floris V ging het gezag over West-Friesland bij erfrecht over op het Huis Henegouwen en later op het Huis van Beieren. Toen ook kreeg Schagen zijn eerste Heer, Willem de Bastaard, zoon van Graaf Hertog Aelbrecht en Jonkvrouwe Maria van Bronchorst. Willem kreeg de Heerlijkheid (met de dorpen Burghorn, Kolhorn en Haringhuizen) van Philips de Goede.
In 1402 werd aan Schagen het recht verleend om een vrije week- en jaarmarkt te houden; gevolgd in 1415 door het verlenen van stadsrechten. De vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw hebben voor Schagen – ondanks alle moeilijkheden met rondtrekkende plunderaars en de gevolgen van de Tachtigjarige Oorlog, die ook hier voelbaar waren – een behoorlijke periode van bloei meegebracht. Vooral de weekmarkt ontwikkelde zich voortreffelijk. Hier werd vis uit de buurtschappen Keins en Kolhorn aangevoerd, werd vee verkocht en kon men fruit, eieren, gevogelte, bonen en koren kopen.
In de jaren rond 1700 was bijvoorbeeld de Schager appel (een ras, dat inmiddels uitgestorven is) in het hele land zeer bekend.
Opvallend is trouwens, dat Schagen thans geen boomgaarden meer rijk is, evenmin telt het nog vlaslanderijen binnen zijn grenzen, terwijl juist de vlasteelt in die tijd voor een groot aantal inwoners de enige bron van inkomsten was. Op het terrein van de nijverheid kan in dit kader nog de bloeiende messenindustrie, die Schagen tussen 1661 en het einde van de vorige eeuw heeft gekend. Namaak van Schager messen werd zelfs bij "placcaat van de Staten van Holland" verboden. Het handelsmerk van de Schager messenindustrie was een staande stok met aan de bovenzijde een halve maan, die met de dichte zijde verbonden is met die stok en onder de stok een losliggend half maantje. In het verlengde van de messenindustrie kwam ook de zilverbewerking tot bloei en verder kende Schagen nog enkele leerlooierijen.
Toch was het voornamelijk de agrarische sector, die Schagens groei in deze eeuwen bepaald heeft, de Schager veemarkt werd steeds belangrijker.
Natuurlijk is het karakter van de weekmarkten in de loop der jaren veranderd. Maar nog altijd vormt Schagen het middelpunt van de agrarische wereld in dit deel van Noord-Holland.
Uiteraard heeft Schagen de periode van stilstand meegemaakt. De negentiende en het begin van de twintigste eeuw zijn rustig voortkabbelend aan Schagen voorbijgegaan. Behoud van de regionale functie van Schagen kon in die periode veilig gesteld worden, maar van enige uitbouw was geen sprake. Een ontwikkeling, die eigenlijk direct na de laatste oorlog is beëindigd. Schagen werd weer het bruisende middelpunt. Nier alleen voor de agrariërs, maar op velerlei andere terreinen, met name in de verzorgende- en dienstensector.
Schagen, gisteren een marktstadje met een zeer bescheiden groei en beperkte centrumfunctie. Schagen, vandaag een levende en leefbare gemeente met een steeds sterkere centrumfunctie. Met het oog op morgen gericht. Schagen ligt centraal in de Kop van Noord-Holland, een gebied met volop groen, frisse lucht, recreatie, betaalbare woningen, voldoende gemotiveerde arbeidskrachten en met uitstekende verbindingen met de rest van Noord-Holland en dus met geheel Nederland. Het gemeentebestuur streeft de laatste decennia naar de realisering van een levende en leefbare gemeenschap. Dat betekent, dat er niet alleen gekeken wordt naar de bevolkingsgroei (de nieuwbouw van woningen), maar ook – en misschien wel vooral – naar de bijbehorende voorzieningen om dat leefbare geheel tot stand te brengen. Schagen in het hart van Noord-Holland Noord, ligt nog net binnen de zogenaamde Westfriese Omringdijk. Dat betekent, dat Schagen ook een "Westfriese" bevolking heeft.
Bron: Westfries genootschap
Bronnen
Reacties
Artikel
Bier en de teloorgang van de nachtwacht
Volgens de Chronyk uit 1767 van Dirk Burger van Schoorl had Schagen ooit een schutterij. Schutters, ook wel nachtwachten genoemd, bewaarden de orde en rust in een stad. De plaats waar het clubhuis van de schutterij - Doelen genaamd - stond is niet bekend, naar alle waarschijnlijkheid was dat de Marktplaats. In dat gebouw stond het wapentuig waarmee de schutterij regelmatig oefende. In 1605 zag het toenmalige stadsbestuur zich genoodzaakt de schutterij op te heffen en de Doelen te sluiten. Naar verluid oefenden de nachtwachters meer in het drinken van bier dan in het uitoefenen van hun taak.
Bier, een eerste levensbehoefte
Het is een feit dat er in Schagen sinds de middeleeuwen gretig en veel bier werd gedronken. Dat drinken was echter een bittere noodzakelijkheid, want van het water dat voorhanden was werd je ziek. Dat water kwam via het dak en het gotenstelsel in regenbakken en putten. En als het niet anders kon uit de sloot of de gracht. Geen fris idee omdat het secreet daarop loosde. Van bier werd je niet ziek omdat daar een hoeveelheid alcohol in zat. Bier werd daarom als een eerste levensbehoefte beschouwd. Pas rond het begin van de twintigste eeuw werd het drinkwater betrouwbaar door de aanleg van het waterleidingnet. Er is nog wel een tussenfase geweest met waterpompen, maar ook die waterkwaliteit was niet betrouwbaar.
Dat in Schagen veel bier gedronken werd kwam ook door de vele markten. Die trokken van heinde en verre kijkers, kopers en verkopers. De plaatselijke herbergen en kroegen hadden over klandizie dan ook niet te klagen. Schagen is al vanaf de 15e eeuw een echte marktstad.
Bier uit het klooster (op afbeelding hierboven "'t Bagijnhof" genoemd)
Om bier te maken heb je schoon water nodig. Duinwater stond bekend om zijn goede kwaliteit. Schagen had ooit een eigen bierbrouwerij, maar hoe het duinwater daar kwam is niet bekend.
De nonnen van het St. Catharinaklooster, op de hoek van de Hoogzijde (huidige Gedempte Gracht) en de Laan (vroeger Bagijnenlaan) hadden een brouwketel en een van hun bezigheden was het brouwen van bier. Vermoedelijk werd het bier ook geleverd aan de plaatselijke kroegen. Dat de nonnetjes al dat bier zelf opdronken ligt niet erg voor de hand. Ook de kloosterzusters moesten hun bestaan verdienen.
Hoe het ook zij, toen de de Reformatie kwam, werd het klooster, op bevel van Willem van Oranje, gesloten en de brouwketel verkocht. Het gebouw werd na 1573 gebruikt als weeshuis.
Het Schager bier was verleden tijd.
Bier per schip
In de grotere Hollandse steden waren veel brouwerijen. Schagen haalde zijn bier voornamelijk uit Alkmaar, Haarlem, Amsterdam en Delft. De stedelijke brouwers maakten in de 15e en 16e eeuw zowel hoppen- als kuitbier. Verder was er onderscheid tussen dikbier- en dunbier. Dikbier kende een hogere voedingswaarde en een hoger alcoholpercentage. Hoe hoog die waarden precies lagen wist men overigens niet, de brouwers brouwden op traditie en gevoel. Dik- en dunbier waren er in vele gradaties. Het dunste bier was een aftreksel van de mout die al voor een eerder brouwsel was gebruikt. Voor dit soort bier waren diverse namen in omloop, zoals klein bier, scharrebier, tweede pijlbier, etc.; hoe dunner het bier, hoe goedkoper het was. Het alcoholpercentage van standaard dikbier (hoppen of kuyte) moet tussen de 4 en de 5 procent hebben gelegen.
De beurtschippers brachten het bier in houten vaten, via een uitgebreid net van waterwegen, naar Schagen. De Schager bierhandelaren, ook wel bierstekers genoemd, zorgden voor de opslag en de verkoop van het bier. Dat was een lucratieve bezigheid. Zeker als je de belasting kon omzeilen. Toen het aantal bierstekers in korte tijd begon toe te nemen, werd de controle op de belastingheffing steeds moeilijker. De bierstekers woonden zeer verspreid en hadden nog andere werkzaamheden. Er waren overigens zoveel bierstekers in Schagen dat het wel leek of iedere burger bier verkocht. Je kunt hier letterlijk van marktwerking spreken. De Schager markten hadden dan ook een enorme aantrekkingskracht op mensen van buiten de stad.
Bierbelasting
De belasting/accijns op bier vormde een belangrijke inkomstenbron voor de heer van Schagen. Daarom was het van groot belang om te weten hoeveel vaten per biersteker en per dag werden aangevoerd. Hoe beter het controleapparaat werkte hoe meer inkomsten voor de heer van Schagen. De toenmalige heer van Schagen bedacht een oplossing. In 1624 werd op last van de Hooge Raad van Noord-Holland de bierhandel op één plek geconcentreerd. Gekozen werd voor de Noordzijde van de Loetersloot, nu bekend als de Loet. Toen een stuk grond omringd door water dat in verbinding stond met de belangrijke waterwegen voor de aanvoer van het bier. Daarop werden bouwkavels in pacht uitgegeven waarop woningen en pakhuizen met het Recht van Bierstal werden gebouwd. Alleen de eigenaren van deze panden mochten bier verhandelen. Op de kaart van Jan Pietersz. Dou (zie hieronder) staan de namen van de brouwerijen die de bierstekers aan hun pand gaven. Dat moesten ze ook wel want die panden waren gebouwd met geld van die brouwerijen. Net als nu probeerden de brouwerijen hun afnemers door het geven van krediet aan zich te binden.
Biermonumenten
Voor de pakhuizen lag de kade, waar de schuiten aanmeerden en de vaten met bier losten. Zo ontstond, hoe kan het ook anders, de Bierkade, vroeger Bierkaai genoemd.
De Loetersloot, die voor de pakhuizen lag, stond in verbinding met de belangrijke waterwegen. Deze Loetersloot werd begin vorige eeuw gedempt en maakt nu onderdeel uit van de Loet..
Van de pakhuizen, die vlak na 1624 zijn gebouwd, zijn een aantal bewaard gebleven. Ze zijn zorgvuldig gerestaureerd en verbouwd tot woonhuis.
Huisnummer 22 was van de biersteker van de Haarlemse brouwer De Vogelstruys (perceel B op de kaart van Dou), nu een Rijksmonument
Huisnummer 24 was van de biersteker van de Haarlemse brouwer De Passer (perceel C op de kaart van Dou) - nu een Rijksmonument
Huisnummer 26 van de biersteker van brouwerij De twee Kruysen (perceel D op de kaart van Dou).
Huisnummer 28 van van de biersteker van brouwerij De Zwaanshals (perceel E op de kaart van Dou)
De Bierkaai was in feite het eerste bedrijventerrein van Schagen. Naast de bierpakhuizen kwam er ook een kuiperij om de biervaten te maken en te herstellen. De bierstekers leverden hun het vloeibare goud aan herbergen en kroegen zoals de Moriaan, de Schager Roos, de Wildeman, ’s Lands Welvaren, de Gouden Engel, de Roode Leeuw enz..
Hieronder een afbeelding van de kuiperij aan de Bierkade rond 1790
Bier, hoe smaakte het en was het betrouwbaar?
Zou het toenmalige bier ons smaken? De controle op het bereidingsproces en te gebruiken ingrediënten stond nog in de kinderschoenen. Een koeling zoals wij die nu kennen was er niet. Als er al gekoeld werd gebruikte men ijs uit de ijsbewaarkelders, gevuld met ijs dat in de winter werd uitgehakt. Door de in het bier aanwezige alcohol was het wel veilig te drinken. Voor ons is het moderne bier beter, constanter van kwaliteit en waarschijnlijk smakelijker. Gelukkig is er op de aloude Schager Marktplaats keuze in overvloed. Wel is het jammer dat de oude namen van de etablissementen bijna allemaal zijn verdwenen.
Op deze site staat onder Video's een interessant filmpje over de Bierkade.
Lees in Bronnen het artikel van Diederik Aten "Onbetrouwbaar drinkwater leidt tot felle bieroorlog tussen Alkmaar en Haarlem" in het NHD van 18.01.2021
Bronnen
Reacties
Artikel
Lenie Blind
Leentje Blind, geb. 24 februari 1923 te Nieuw-Helvoet, overleden 24 augustus 1971 te Katwijk.
Gehuwd met J.W. Bergman op 5 september 1946 te Den Helder.
Beroep: huisvrouw.
Lenie Blind was de oudste in een gezin van drie kinderen. Haar vader werkte bij de marine in Hellevoetsluis en werd in 1929 overgeplaatst naar Den Helder. Hier volgde Lenie de lagere school en de huishoudschool. Vanwege de vele bombardementen op Den Helder evacueerde het gezin in 1942 naar Schagen. Ze vonden een onderkomen in een nood-woning bij een familie op de Hoep. Vader Blind werkte tot het laatst van de oorlog op de Marinewerf in Den Helder, waar hij iedere dag met de trein naar toe ging.
Lenie werkte in die tijd in de Regentenstraat in de kruidenierswinkel bij Melle Komrij. Deze plaatselijke kruidenier, die zich vanaf 1942 al met verzetswerk bezighield, bracht Lenie in contact met dit werk. Toen Melle Komrij in 1943 werd gearresteerd en naar kamp Vught werd gebracht, heeft Lenie de kruide-nierszaak voortgezet. Lenie wist een aantal malen op slinkse wijze haar baas op te zoeken in Vught, en bracht dan levensmiddelen het kamp binnen.
Maar niet alleen de kruidenierszaak had haar aandacht, ook de contacten met onderduikers in de regio werden overgenomen. Lenie zocht en vond veel families in de omgeving bereid om onderduikers op te nemen. Ze verzorgde ook het organiseren en ontvreemden van persoonsbewijzen en verrichtte koeriersdiensten voor de gewapende verzetsmensen die vooral uit de gemeente Zijpe opereerden. Dat deed ze allemaal op een oude fiets voorzien van massieve banden. Nooit werd er thuis iets over dit werk verteld. Toch was deze thuisbasis van groot belang. Lenie verstopte de bonkaarten, persoonsbewijzen en ander verzetsdrukwerk dat ze rond moest brengen in huis. Een van haar geheime plekjes was het toilet. Onder de ouderwetse houten toiletbril was veel losse bergruimte. Lenie had in die tijd veel contact met verzetsmensen uit de gemeente Zijpe waaronder Piet Blokker en Piet Ott.
Na de bevrijding is voor het gemeentehuis van Schagerbrug een groepsfoto genomen, waarop Lenie Blind te zien is als enige vrouw, te midden van allemaal gewapende verzetsmensen. In 1946 is Lenie Blind getrouwd, ze kreeg vier kinderen. Ze was bijna 25 jaar gelukkig getrouwd toen ze ziek werd en op 24 augustus 1971 overleed. Ze was een moedige verzetsvrouw die veel gevaren heeft getrotseerd.
Bronnen
Reacties
Artikel
Piet Blokker
Piet Blokker, geb.10 januari 1916 te Akersloot, overleden 03 september 1976 te gemeente Haarlemmermeer.
Gehuwd met Alie Biersteker op 3 maart 1944.
Beroep: fouragehandelaar. Schuilnaam: Gerritse
Een van de kernleden van de verzetsorganisatie in Zijpe en Schagen was zeker Piet Blokker. Een onverschrokken en soms bijna roekeloze verzetsman. Piet Blokkers wieg stond op 10 januari 1916 in Akersloot, waar zijn vader een boerderij en veehandel had. Toen hij 9 jaar was verhuisde het gezin naar Keinsmerbrug waar hij op 16-jarige leeftijd op de dors van de boerderij een fouragehandel begon. Later verplaatste hij de handel naar de oude kaasfabriek waar hij na zijn huwelijk ging wonen.
Piet Blokker was al vroeg bij het verzet betrokken. Al voor 1942 is hij begonnen met het onderbrengen van onderduikers. Daarnaast zorgde hij voor onderduikadressen, bonkaarten en was hij betrokken bij het vervoer van wapens. Piet Blokker vormde samen met Piet Gootjes en districtsleider Piet Ott de kern van de organisatie in Zijpe en Schagen. Hij werkte aan het verzet mee uit principe. De Duitsers hoorden hier niet en moesten worden bestreden. Tevens was hij als persoon erg gesloten, want als je in die tijd niets wist, kon je de Duitsers ook niets zeggen.
Piet Blokker had in die tijd een zogenaamde "groene kaart" waarop stond dat hij vanwege de fouragehandel onmisbaar was voor de voedselvoorziening. Een nogal dubbelzinnige toestemming want hij regelde ook illegale voedselvoorraden voor onderduikers. De kaart, waarmee Blokker tewerkstelling in Duitsland kon ontlopen, was voorzien van een vervalste handtekening van de toenmalige NSB-burgemeester J. Nieuwenhuis. Handtekeningen vervalsen was het specialisme van zijn collega in het verzet, C. Keesman, die talloze valse trouwboekjes, persoonsbewijzen en andere papieren heeft vervaardigd.
Wapens, die door de Engelsen waren afgeworpen boven terrein "Mandrill" aan de Zomerdijk bij Spanbroek werden door Piet in zijn auto gehaald en in Zijpe op verschillende adressen bezorgd. Onder het hooi en stro van de fouragehandel lagen stenguns, pistolen, revolvers en ook bazooka's. Na aflevering werden deze wapens door onder meer de gebroeders Luider uit Den Helder verder getransporteerd naar de instructieplaatsen. Dit gebeurde onder meer op een handkar met kachelpijpen, kachels en aanverwante spullen zodat het leek alsof ze kachelsmid waren.
Piet Blokker was in de winter van '44-'45 ook betrokken bij de overval op het gemeentehuis van Anna Paulowna om het bevolkingsregister met voor deportatie naar Duitsland belangrijke gegevens in handen te krijgen. Uit overlevering is daarvan het navolgende verhaal opgetekend:
"Het was tegen achten. We waren met zeven, acht man. Het gemeentehuis was vlak bij een kerk, waar een Duitse wacht op de omloop van de toren liep. Daarom gingen we achterlangs. Piet ging de sleutel halen bij de gemeentesecretaris, die vlakbij woonde. Later hoorden we, dat de secretaris zei dat hij de sleutel niet had. Hij smeet de deur dicht. Piet vertrouwde het niet, trapte de deur open en eiste de sleutel. Toen bleek de secretaris hem wel te hebben. In het gemeentehuis hebben we een paar mensen op hongertocht, die onderdak zochten en op het geluid afkwamen, moeten vasthouden om geen risico te lopen. Het bevolkingsregister namen we mee in postzakken. Op de terugweg moesten we plotseling van de weg af omdat er een auto aan kwam. Het was in spertijd, dus dat kon alleen een Duitser zijn. We glipten weg achter een boerderij en anderen stonden tot hun nek in de sloot. De registerkaarten werden onder de varkenshokken van enkele boeren verstopt en kwamen na de oorlog vrijwel ongeschonden weer tevoorschijn."
Als Piet ergens op af ging, zette hij een bril zonder glazen op, trok een hoed diep over zijn ogen en daar ging hij. Dit moest hij doen omdat iedereen hem kende en hij bij acties gemakkelijk herkend kon worden. Piet was een moedig verzetsman. Hij bleef bij de ondergrondse betrokken tot het eind van de oorlog. Na de bevrijding sprak hij er nauwelijks meer over. Hij ging gewoon weer aan het werk, het was druk genoeg.