Artikel
In de Kakelepost van april 1991 deed de toenmalige redactie de volgende oproep aan de lezers:
'P. Trapman nam in 1897 de Schager Courant over van zijn zwager J. Winkel, welke wegens persoonlijke omstandigheden afscheid moest nemen als uitgever en redacteur. Trapman hield er een eigen stijl op na, die hem niet door iedereen in dank werd afgenomen. Menig conflict, vaak door Trapman zelf geschapen, werd in de krant uitgevochten. Zo ook een conflict in 1918 met P. Verweij. Deze gaf in augustus van dat jaar, in de Zijper Courant, zijn mening over Trapman in dichtvorm weer. Over de aard van het conflict is bij de redactie niets bekend, misschien weet een van de lezers hier meer van.'
Op dit appél aan onze lezers kwam pas nu, 22 jaar na dato - als was het flessenpost -, het volgende antwoord van Peter Groenveld. Het begint met het gedicht van Verweij:
O Trap man, O Knap man, Verguis me niet meer. Aan wal staan en pal staan, Zijn twee, Groote Heer. Al blaas je, En raas je, Als een kater zoo kwaad. Ik wijk niet, En strijk niet, De vlag voor jouw haat. |
Want ik werk, Voel me sterk, Trots leugen en schijn. Jou schrijven, En drijven, Is louter venijn. Waar je in zit, Een poos lid, Je krijgt niet je zin. Je kijft er, En blijft er, Geen oogwenk meer in. |
Dan hakken, En takken, Op wien jou weerstond. O Trap man, O Knap man, Je moest naar het front. P. Verweij |
Dit gedicht werd geschreven in 1918, het laatste jaar van de Eerste Wereldoorlog. De dichter wenste Piet Trapman aan het front. Wetende welke gruwelen zich daar indertijd afspeelden, kunnen we ons voorstellen hoe Verweij over Trapman dacht. Piet Trapman (1872-1941), foto, werd in een In Memoriam bij zijn overlijden in 1941 herdacht als een 'sterke, militante figuur, vooruitstrevend als geen, met een open oog en een warm hart voor de nooden en behoeften van zijn streek'. Behalve maatschappelijke betrokkenheid zou men van een drukker/uitgever een zekere wellevendheid verwachten, maar daaraan had hij geen boodschap. Als hem iets niet zinde haalde hij uit in klare taal, ongeacht wie hij voor zich had. Daarom was P. Verweij zeker niet de enige die zijn bloed kon drinken. Trapman had immers bij conflicten altijd de krant aan zijn zijde, zodat zijn opponent al bij voorbaat een verloren strijd streed. Geen wonder dat maar weinigen het tegen hem opnamen, al helemaal niet nadat hij tot raadslid was gekozen. Voortaan deed de redacteur Trapman in zijn krant verslag van raadsvergaderingen, waaraan het raadslid Trapman actief deelnam. Waarover had P. Verweij het met hem aan de stok gekregen? Een reconstructie.
Op 6 oktober 1916 stelde de burgemeester van Schagen, J. Cornelissen, daartoe bevoegd op grond van de twee maanden eerder in het Parlement aangenomen Distributiewet, voor de gemeente Schagen een distributieregeling vast. Ook in het neutrale Nederland werden bepaalde goederen schaars. Voedsel, brandstoffen en huishoudelijke artikelen gingen op de bon. B. en W. namen de zorg voor een eerlijke verdeling op zich. Daartoe richtten zij een levensmiddelenbedrijf op, waarvan zij de directie in handen legden van de heer P. Verweij uit Hoogwoud. Het levensmiddelenbedrijf viel exclusief onder B. en W. De gemeenteraad had er geen zeggenschap over, maar moest wel het geld dat ervoor nodig was beschikbaar stellen. Al gauw begon dat te schuren. In de raad van 25 augustus 2017 rezen vragen over de administratie van het levensmiddelenbedrijf, die niet op orde zou zijn. Raadslid Koster wilde van de burgemeester weten wat de toezichthoudende accountant Rühl aan B. en W. had gerapporteerd over de door directeur Verweij gevoerde boekhouding. De burgemeester wist het niet. Het raadslid Trapman noemde dat heel eigenaardig. 'De heer Verweij wordt gecontroleerd door een accountant en de burgemeester weet van niets. Het blijkt hoe langer hoe meer dat de heer Verweij hier is een alleroppermachtigst man'. De burgemeester verdedigde Verweij met te zeggen dat deze nu eenmaal geen boekhouder van beroep was, maar wel een eerlijk man. Raadslid Meurs bracht in dat een slordige administratie geld kostte. Slordig was Verweij niet volgens de burgemeester, wel was hij misschien wat omslachtig. Trapman zei over de wijze van boekhouden van Verweij al het een en ander te hebben vernomen en drong aan op een spoedig rapport van accountant Rühl.
Dan al is duidelijk dat Trapman op de huid van Verweij uit is. Weliswaar zijn er meer raadsleden die kritisch zijn over de directeur van het levensmiddelenbedrijf, Trapman zet de toon, zowel in de raad als in zijn krant. Als de raad op 23 februari 1918 de begroting van het levensmiddelenbedrijf onder ogen krijgt oordeelt Trapman 'dat de cijfers, die meneer Verweij heeft neergeschreven, kat noch varken lijken, er deugt gewoonweg niemendal van.' Tijdens de daaropvolgende raadsvergadering spreekt Trapman zich nog eens uit over het gebrek aan inzicht in de cijfers van het levensmiddelenbedrijf en de controle op Verweij. In de Schager Courant beginnen nu ook netelige ingezonden brieven te verschijnen over de directeur van het levensmiddelenbedrijf. De rondvraag van de raadsvergadering d.d. 31 juli 1918 eindigt met een offensief van Trapman over de wanorde - 'Dat krijg je van al die kladjes en vodjes' - bij de distributie. Een week later schrijft hij in zijn krant een redactioneel commentaar over de 'schandelijke levensmiddelenvoorziening in deze gemeente'. Zijn conclusie: er moet een nieuwe directeur komen, want: 'Verweij is absoluut ongeschikt!' Zie hier de directe aanleiding voor Verweij's gedicht in de Zijper Courant. Intussen blijft Verweij triomfantelijk ('Ik werk, voel me sterk') in het zadel. Hij krijgt er zelfs een ambtenaar bij na een vurig pleidooi van de burgemeester over de onmenselijke werkdruk op het levensmiddelenbedrijf en Verweij's ijver, ambitie en zuinigheid. Trapman kijkt met lede ogen naar de steun die de raad aan het voorstel van de burgemeester geeft. Hij blijft zijn steen des aanstoots bestoken en tien maanden later krijgt hij gedaan waar hij op uit is. Eind april 1919 besluit de gemeenteraad van Schagen, 'op voorstel van het raadslid Trapman', om de voltallige bezetting van het levensmiddelenbedrijf te ontslaan. Deze keer denkt Verweij, met zijn hoofd al op het hakblok, recht te hebben op het laatste woord. Hij schrijft een tweede gedicht over Trapman dat op 10 mei verschijnt, weer in de Zijper Courant. Maar Trapman kan het niet laten. Hij neemt het gedicht over in zijn eigen krant. Erboven zet hij:
'Verweij, onze levensmiddelendictator is boos! Op voorstel van het raadslid Trapman heeft hij tegen 1 Juli a.s. eervol ontslag gekregen, evenals alle verdere beambten van ons levensmiddelen-distributie-bedrijf. Niet prettig voor Verweij zeker, maar noodig voor de gemeentekas. Verweij laat dat natuurlijk volkomen koud,de man is alleen op behoud van eigen baantje gesteld en dit onverwacht en ongewenscht ontslag heeft bij hem de distributiegal doen overloopen en heeft hem een lofzang op het raadslid Trapman in de pen gegeven, die wij Zaterdagmiddag in de Zijper Courant aantroffen en hieronder laten volgen:
De redacteur van Stadsmarktblad, |
O.-W. |
Die heeft een tongetje, zéér rad; |
Hoezee! |
Schrijft polemiek, fameus pikant, |
Grof snee; |
Waant lef te hebben èn verstand |
Voor twee, |
Maar mist beschavings fijn decor |
Finaal. |
En ridderlijkheid is niet zijn fort, |
Banaal! |
Want wie hem soms een snuifje bood, |
Roijaal! |
Werpt hij met vuil na uit de goot, |
Fataal! |
De man die noemt zich democraat, |
V.-D. |
Maar is veeleer een autokraat, |
Och hé! |
De volkswil is voor hem een wet! |
Alléén, |
Als die zich tegen hèm verzet, |
Dan, néén! |
Wie zich door hem niet knechten laat, |
Gedwee, |
Die wordt het object van zijn haat, |
Eén, twee! |
En als hij dan zijn prooi verlies |
Kan doen, |
Dan is hij van geen middel vies, |
De poen! |
De eindredacteur van de Schager Courant in de gemeenteraad, het zou nu ondenkbaar zijn. Misschien was het dat destijds ook, maar trok Piet Trapman er zich niets van aan. Misschien geloofde hij zelf wel in het 'hoogstaand karakter' waarvoor hij aan zijn graf werd geprezen en meende hij de redacteur Trapman en het raadslid Trapman te allen tijde haarfijn te kunnen scheiden. Het zou een bovenmenselijke prestatie zijn geweest van de man die de Schager Courant groot maakte.
Bronnen
Reacties
Artikel
Adriaen van Croonenburgh, Schagen ca. 1545 – Bergum ca. 1604)
Adriaen van Croonenburgh is een Noord-Nederlands kunstschilder.
Zijn naam komt voor in diverse spellingvarianten, waaronder 'Cro(o)nenburgh' en 'Cro(o)nenburch'.
Schagen
Adriaen ziet rond 1545 het levenslicht in Schagen en groeit daar op. Hij krijgt vermoedelijk schilderles van Jan Mostaert (1475 – 1552). In Adriaens werk zijn invloeden te herkennen van Jan van Scorel en Maarten van Heemskerck. Na zijn opleiding specialiseert hij zich in de portretschilderkunst en vestigt hij zich in Friesland. Zijn vroegst bekende werk stamt uit 1552.
Zuidelijke Nederlanden
In 1553 reist hij naar de Zuidelijke Nederlanden en schrijft zich in aan de Universiteit van Leuven. In Leuven of Antwerpen schildert hij het portret van Katheryn of Berain, een invloedrijke adellijke vrouw uit Wales, zie hieronder.
Friesland en Groningen
Eind 1555 keert hij terug in Friesland en wordt gemeentesecretaris van Tjietjerkstradeel. Vanaf 1570 tot 1580 is hij rentmeester van het Bergklooster in Bergum in Friesland. Hij trouwt met Anna Lucasz, dochter van de beeldhouwer Vincent Lucasz. In 1580, tijdens de Tachtigjarige Oorlog, moet hij uit Friesland vluchten vanwege zijn katholieke geloof. Hij komt in Groningen terecht dat nog onder Spaanse regentschap staat. In 1590 keert hij weer terug in Friesland. Het is bekend dat Adriaen, door bemiddeling van Willem van Oranje, een schadeloosstelling heeft ontvangen voor zijn (uit Friesland?) geroofde bezittingen.
Waarom trok de familie naar Schagen?
Adriaens adellijke familie was ooit bemiddeld, maar verloor haar bezittingen tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Adriaens opa, Hendrik, en Frans van Brederode, trokken in 1490 samen op bij de tocht langs de Lek en de belegering van Rotterdam. Omdat de Hoeksen verloren, werd Hendrik verbannen en zijn goederen verbeurdverklaard. Adriaens vader, Claes, is vermoedelijk met zijn echtgenote naar Schagen getrokken om steun te zoeken bij de toenmalige Heer van Schagen, Jan III van Beieren van Schagen. Waarschijnlijk op grond van verwantschap.
Werken
Adriaens werkzame periode begint in 1552 en eindigt in 1590. Zijn werken bevinden zich onder andere in het Fries Museum, het Rijksmuseum, het Nationaal Museum of Cardiff en het Prado te Madrid.
Onderstaande link geeft toegang tot zijn werken
Werken
Geraadpleegd
Wikipedia
van der Aa
Museo del Prado Madrid
Bronnen
Reacties
Artikel
Aan de andere kant van de gasfabriek, dus achter de bebouwing van de Nieuwe Laagzijde komen we dit span tegen. Het is de heer Struijf, de postbode, met zijn ket en kar.
21-01-1904 Iets over postvervoer. Dat er door plaatselijke omstandigheden nog hier en daar op postgebied eigenaardige toestanden bestaan, is van algemeene bekendheid. Misschien niet aan ieder bekend echter zijn de volgende verhoudingen. Van uit Schagen vertrekken naar twee der hulpkantoren hittenwagens, die bestuurd worden door de postboden zelf, zonder eenig ander geleide. Eigenaar van hit en kar is niet het Rijk, doch de postbode zelf. Vroeger waren die postboden in het bezit van eene hondenkar, die zij er voor eigen rekening op na hielden om de post te vervoeren, wijl de bode-loopen naar die dorpen anders te vermoeiend zouden zijn. Dat middel van vervoer werd in ons land wel meer door postboden gebezigd. Nadat op zekeren keer een postbode een ongeluk met zijne hondenkar had gehad, kwam er van het Hoofdbestuur eene aanschrijving, dat dit vervoermiddel niet meer gebezigd mocht worden. De directeur te Schagen wist toen te bewerken dat aan de twee boden eene zekere som werd ter hand gesteld om zich eene kar met hit aan te schaffen. Voor het onderhoud wordt hun bovendien eene jaarlijksche toelage verstrekt.
Lees meer in:
Mooi Schagen - uitgave Stichting Uitgeverij Noord-Holland. Geschreven en samengesteld door Harry Kooij. Prijs € 29,95, exclusief verzendkosten. Het boek verschijnt voorjaar 2016:
Bronnen
Reacties
Artikel
Schagen was nog niet eens gewoon geraakt aan de fiets, toen in 1895 het volgende snelheidsmon-ster op de Nederlandse wegen werd losgelaten: de automobiel.
Notaris Backx uit Wieringerwaard
Aan de Rijnkade in Rotterdam staat een gedenksteen met een afbeelding van een Benz Victoria en een tekst die vertelt, dat hier in 1896 de allereerste auto in Nederland reed, eigendom van de Haagse hoffotograaf Adolphe Zimmermans. De NRC schreef echter op 13 oktober 1896 dat 'de eerste automobiel in Nederland, eigendom van een particulier, in gebruik is genomen door notaris Backx te Wieringerwaard. 't Is een Victoria, in beweging gebracht door een benzinemotor. De snelheid van het rijtuig kan bedragen 25 K.M. per uur en een vulling is voldoende voor 200 kilometer afstand'. Enkele dagen later moest de NRC zijn woorden terugnemen. Noch Zimmermans, noch Backx was de eerste. Op 19 december 1895 had wollenstoffenfabrikant Jos Bogaers Swagemakers uit Tilburg zich als eerste Nederlander een auto aangeschaft. Maar Johannes Philippus Backx, geboren in 1849 te Rotterdam en in 1883 als notaris aangesteld in het arrondissement Alkmaar met standplaats Wieringerwaard, had de publiciteit opgestreken.
Notaris J.P. Backx uit Wieringerwaard in zijn Benz Victoria met (vermoedelijk) zoon Cornelis en de
Wieringerwaardse timmerman Dirk Kuiper als chauffeur.Foto omstreeks 1900.
De duvel
Backx had eind september 1896 zijn Daimler Victoria afgehaald van het Amsterdamse Weesperstation. Er was een Duitse monteur meegekomen, die de auto naar Wieringerwaard zou rijden en onderwijl Backx en diens koetsier rijvaardigheid en onderhoudstechniek zou bijbrengen. Maar nadat de Duitser vanuit de trein het Nederlandse landschap had gezien, de enge weggetjes met sloten aan weerszijden, en in de stad de smalle grachten, was hem de schrik in de benen geslagen en weigerde hij de auto verder te brengen dan Amsterdam. Wonderwel wist Backx's koetsier Kuiper na een korte instructie de machine naar zijn hand te zetten. In de stad verbijsterde dit mobiel zonder paard, dat zichzelf hakkepuffend voortbewoog, het opgedrongen publiek en buiten de stad was dat niet anders. 'Van Amsterdam ging het over Purmerend, Alkmaar, Schagen naar Wieringerwaard; overal groote oploopen, verbazing en gejoel, dat zich af en toe in niet vriendelijke uitlatingen openbaarde. Vreeselijke scènes met paarden bleven natuurlijk niet uit, zelfs menschen sloegen verschrikt op de vlucht en dikwijls liet een boer paard en wagen in de steek, onder den uitroep van: Daar hei je de duvel!'
De sportieve elite
In de Schager Courant lezen we het woord automobiel voor het eerst op 10 maart 1898: 'Men berichtte ons dat de automobiel van den heer Backx te Wieringerwaard deel zal nemen aan de wedstrijd Amsterdam-Parijs'. Net als bij de fiets begon het autorijden als een sportieve uitdaging voor de elite, die zich vanzelfsprekend beschouwde als de voornaamste weggebruiker. Dat kon niet lang goed gaan. Nadat hij in september 1897 al 'het paard van den heer J. Muntjewerf te Anna Paulowna had doen schrikken, waarbij berijder C. Muntjewerf viel en zich ernstig bezeerde', haalde de notaris op 1 juni 1899 ten vierden male de krant:
´Door het schrikken van den automobiel van den heer Backx geraakten Dinsdag op het Wad het rijtuig en het paard van den heer P. Meurs alhier te water. De wagen, die beladen was met zaad en meel, bekwam eenige averij, terwijl vele zakken te water raakten. Het ongeluk wil men toeschrijven aan het niet seinen van den bestuurder van den stoomwagen, zoodat men bij den hoek plotseling voor elkaar stond.´
De eerste verordeningen
De journalist wist blijkbaar niet dat de automotor op benzine liep en niet op stoom. Het was ook allemaal zo nieuw, alsof een galactisch wezen op aarde was verschenen. Mens en dier waren volstrekt niet op hem voorbereid, zomin als de oneffen straten en buitenweggetjes. Daarbij kwam de onervarenheid van de chauffeurs. Zij moesten zich het autorijden zelf aanleren en regels voor gemotoriseerd verkeer bestonden niet. De Schager gemeenteraad, waarin de door Backx van de weg gereden fouragehandelaar Pieter Meurs zitting had, greep in door aan de politieverordening toe te voegen dat 'een fiets en een automobiel niet harder mogen gaan in de kom onzer gemeente dan een paard in matigen draf´. Voor de buitenwegen achtte men maatregelen niet noodzakelijk; het zou met die automobiel zo'n vaart niet lopen. Op 8 augustus 1899, vier jaar na zijn entree, waren in heel Nederland nog maar 168 kentekennummers uitgegeven. De auto leek een modegril. Zijn plek op de populariteitsladder is af te lezen aan de prijzen die te winnen waren in een grote loterij van januari 1900. De eerste en tweede prijs waren elegante rijtuigen met paard, de derde was een automobiel. Toch zat er wat beweging in. Tien maanden later was in de Nationale Verloting van Sport en Nijverheid opgeschoven tot de hoofdprijs 'een fraaie, geheel nieuwe Automobiel 'Bella', een model van Fiat. Zo kon ook een incidentele geluksvogel een auto bemachtigen. Verder pronkte alleen de upper ten ermee, getuige een accessoire die in 1903 in Engeland was gesignaleerd:
'Het nieuwste snufje van de Engelse high-five is de automobiel-hond. Zoo'n arm dier moet naast zijn meesteres in zo'n tuf-tuf zitten en meê kilometers verslinden, - met een groote pet op zijn kop, een gekleurde bril voor de oogen en een buisje met zilveren knoopen aan. Ook draagt de auto-dog wel een voile.
Autokarretjes
Volgens een artikel in de Alkmaarsche Courant reed in 1905 in de kaasstad met zijn twintigduizend inwoners welgeteld één auto rond. 'In dat opzicht kan dus zeker niemand Alkmaar onmatig noemen. We zijn hier niet slecht bedeeld met groote lui. Maar autokarretjes ho maar! Die luxe schijnt zelfs den grootste boven de begrooting te gaan'. In Schagen was dat niet anders; niemand had er nog een auto. Wel deed zich in de naaste omgeving een volgend ongeval voor.
'Zondagmiddag was de zoon van den heer P. Kraakman te 'T ZAND juist op weg om zich per rijtuig te begeven naar Zijpersluis, toen in de verte een automobiel in volle vaart kwam aansnellen. Onmiddellijk begaf K. zich uit het rijtuig, waarin, behalve hij, 4 kinderen gezeten waren, om het paard bij den kop te vatten, ten einde het beest beter in zijn macht te hebben, daar het tekenen van grooten angst begon te vertoonen, en vooral met het oog op gevaar voor de kleinen. De automobilisten, welke zeer goed den angst en het beduiden van stoppen van K. konden opmerken, reden echter in volle vaart voorbij. Hierdoor begon het paard zoodanig te steigeren, dat het ter aarde stortte met het gevolg, dat het een achterpoot brak, zoodat het beest terstond afgemaakt moest worden. Later in den avond, toen de automobiel terugkwam, beproefde men te 't Zand, deze nog tegen te houden, door een roode vlag op den weg te houden, doch zonder resultaat. Het nummer der automobiel is bekend, n.l. no. 242.'
Te water
Uit het nog autoloze Schagen kunnen de onverlaten in geen geval afkomstig zijn geweest. Mr. Backx kunnen we eveneens vrijspreken, want al had hij dan niet kenteken 1, veel hoger kan het niet geweest zijn. Wel kwam hij op een andere onaangename wijze in het nieuws, en wel op 8 juni 1905. 'Zondagnacht om half twee is in de Houtmanskade te AMSTERDAM een automobiel te water geloopen. Het was het voertuig van den heer Backx, Notaris te Wieringerwaard'. Ook de eerste auto van Oudkarspel raakte in het ongerede. De houtmagnaat Eecen zag zich gedwongen zijn na een ongeval grotendeels vernielde vervoermiddel op de trein te zetten, om in Amsterdam te worden gerepareerd. Een teken dat boven het IJ nog geen garagebedrijf gevestigd was. Niet onbegrijpelijk, want in 1908, dertien jaar na de eerste, telde Nederland plusminus 500 auto's.
Uit het nog autoloze Schagen kunnen de onverlaten in geen geval afkomstig zijn geweest. De heer Backx uit Wieringerwaard kunnen we eveneens vrijspreken, want al had hij dan niet kenteken 1, veel hoger kan het niet geweest zijn. Wel kwam hij op een andere onaangename wijze in het nieuws, en wel op 8 juni 1905. 'Zondagnacht om half twee is in de Houtmanskade te AMSTERDAM een automobiel te water geloopen. Het was het voertuig van den heer Backx, Notaris te Wieringerwaard'. Ook de eerste auto van Oudkarspel raakte in het ongerede. De houtmagnaat Eecen zag zich gedwongen zijn na een ongeval grotendeels vernielde vervoermiddel op de trein te zetten, om in Amsterdam te worden gerepareerd. Een teken dat boven het IJ nog geen garagebedrijf gevestigd was. Niet onbegrijpelijk, want in 1908, dertien jaar na de eerste, telde Nederland plusminus 500 auto's.
Stress
In de rubriek Amsterdamse Brieven, jarenlang een vast onderdeel van de Schager Courant, signaleerde de schrijver welk een negatieve invloed de maatschappelijke versnelling had op het menselijk gestel. 'Waar zijn de stille uren, de lange avonden, de mooie vertellingen, en waar is het huiselijk geluk gebleven? 't Is draven en even zitten, om dadelijk weer verder te draven. De lange Goudsche pijpen dwongen ons om rustig te zijn, die lieten geen draven en gooien toe. Maar zij zijn uit de mode en in onbruik geraakt. Het publieke leven gaat dwars tegen veiligheid en rust in; de paarden lopen niet hard genoeg meer, 'n automobiel doet het vlugger, ook al rent hij een paar menschen tegen de vlakte en zichzelven te pletter tegen een muur. We hebben geen tijd meer om ons eten te kauwen'. We schrijven 1906, de stress doet zijn intrede. De spanningen die de auto, de fiets en de eveneens in het verkeer verschenen motorfiets op de weg veroorzaakten moesten ingetoomd. De technische ontwikkeling van de auto maakte intussen onthutsende snelheden mogelijk, wel tot 90 kilometer per uur. Maar de landelijke overheid hield zich er nog even buiten. De regulering begon bij een burgerinitiatief. 'De beweging, op touw gezet door dr. C.P.C. Bosch en die ten doel heeft de veiligheid wat betreft het automobielverkeer zooveel mogelijk te bevorderen, zal een dezer dagen georganiseerd worden'.
Eerste wetgeving
Den Haag ontwaakte, een wetsvoorstel werd aan de Tweede Kamer voorgelegd. Bij amendement werd de snelheid van de auto in de bebouwde kom beperkt tot 10 kilometer per uur. Dat vond de Nederlandsche Automobiel Club, onder voorzitterschap van onze notaris Backx, te langzaam; een proefneming wees uit dat bij die snelheid zelfs een snelwandelaar de auto kon inhalen. De Eerste Kamer verhoogde daarop de limiet naar 15 kilometer per uur, te handhaven door de gemeentebesturen. Maar die hadden de mankracht niet om erop toe te zien. In de steden bleef het daarom een hachelijke zaak zich op de rijweg te begeven. Hoewel rechts rijden sinds Napoleon het gebruik was, kon men ongestraft links aanhouden als dat beter uitkwam. Pas in 1917 zou, te beginnen in Rotterdam, het rechts rijden verplicht worden gesteld. De Motor- en rijwielwet schreef dat al voor sinds 1905, maar het was aan de gemeenten om het lokaal te verordenen.
De gebroeders Boontjes
Schagen had zulke regels nog niet nodig. De auto van notaris Backx was jarenlang de enige die regelmatig Schagen aandeed. Ik stel mij voor dat de straatjeugd er rondom heeft gestaan met jeukende handen. Het zou tot plusminus 1913 duren voordat de eerste Schagenaar aan de automobiel ging. Cor Boontjes, uitbater van koffiehuis en stalhouderij De Beurs aan de Marktplaats (nu: restaurant Stiel) kocht een Spyker. Een luxe fabricaat van eigen bodem, dat bekend stond als de Rolls Royce van Nederland. En bij één auto liet hij het niet. Op 10 maart 1917 maakte hij per advertentie bekend dat hij zijn stalhouderij ophief 'wegens aanschaffing van Automobielen'.
Zijn stalhouderij-inventaris bood hij te koop aan, evenals zijn 13 paarden. Daarmee zette hij de rijtuigenverhuur gemotoriseerd voort. Een reuzenstap, kenmerkend voor de ondernemerszin in de familie Boontjes. Toen Schagen in 1905 telefoon kreeg, was Cor's broer Jan Koo (eigenaar van De Gouden Engel) er al als de kippen bij geweest. Hij kreeg telefoonnummer 1, Cor zelf was nummer 3. Met zijn Spyker was Cor Boontjes alweer Schagens voorloper, net als enige jaren later met zijn benzinepomp. Overigens was ook manufacturier Cees Brügemann er voor Schager begrippen snel bij. Na Boontjes schafte hij eveneens een automobiel aan. Volgens de familieoverlevering moesten zijn dochters Trien (9) en Truus (8) hem wekelijks poetsen en hielden ze daarom voor de rest van hun leven een hekel aan auto's.
Het wagenpark van Cor Boontjes in slagorde opgesteld, met links ernaast zijn en Schagens eerste
automobiel. Boontjes zelf staat rechts op de foto bij een van zijn paarden. Foto omstreeks 1913.
Oliecrisis
Cor Boontjes had zijn overstap naar automobielen in 1917 niet beter kunnen kiezen. In de buurlanden woedde de Eerste Wereldoorlog in alle hevigheid. Weliswaar was Nederland neutraal, het hield zijn leger gemobiliseerd en dat leger had benzine nodig. Die was er echter mondjesmaat, omdat het oorlogsgeweld op zee de aanvoer van olie bemoeilijkte. Het brandstoftekort noopte de regering ot een verbod op het gebruik van olie en benzine door particulieren. Wie een auto of motor had moest die in het schuurtje zetten. Voor bedrijven, dus ook voor Cor Boontjes, gold het verbod niet. Zijn huurauto's zullen dus druk beklant zijn geweest. Twee jaar duurde Nederland's eerste oliecrisis. Toen daarna alle auto's weer de weg op mochten leek het hek van de dam. Een briefschrijver sprak in de Schager Courant van 22 juni 1920 zijn afgrijzen uit:
'Dat iemand met een dikken buidel zich een auto of motor aanschaft, och, daar is niets tegen, ieder zijn vermaak; maar dat er geen bepaling is, die het onmogelijk maakt dat zij, die er een levensgenot in zoeken de absentie van een gezond stel hersenen te demonstreeren in het in razende vaart langs de weg te vliegen met hun auto's of motoren, dat is heel jammer. Want er zullen er zich in onze krankzinnigengestichten wel bevinden, die minder gevaarlijk voor hun medemenschen zijn dan zij die de schrik der wegen zijn geworden in hun gevaarlijke automalloterie. Onlangs nam ik de moeite eens, in de diverse diverse voorname dagbladen na te gaan onder welk hoofd de auto- en motorongelukken vermeld werden. In die bladen las ik de volgende, weinig vleiende benamingen: De schrik der wegen. De rijdende dood. Het dood en verderf brengende monster. Het vliegende gevaar. Automobilisten idiotisme, enz. enz. Wel een bewijs dat de kwaal niet alleen door mij gezien wordt. En na de mobilisatie (toen geen benzine verkrijgbaar was) is weer een zwerm van die woestelingen op onze wegen losgebarsten. Wanneer zal ons gemeentebestuur eens iets ten dezen doen?'
Werkverschaffing
Het zou duren tot de jaren dertig aleer de grootste gevaren van het wegverkeer werden ingedamd. De economische crisis bracht de overheid ertoe grootschalige infrastructurele werken op touw te zetten om de hoge werkloosheid het hoofd te bieden. Daartoe behoorden de verbreding en asfaltering van wegen en de aanleg van fietspaden. Ook het provinciale wegennetwerk rond Schagen werd grondig geherstructureerd. In de stad zelf werden in 1936, met de aarde die was uitgegraven om de haven aan te leggen, de grachten langs de Loet, het Rensgars en het eerste stuk van het Noord gedempt. De gracht tussen Hoog- en Laagzijde en die langs de Nieuwe Laagzijde waren al eerder gedicht. De waterwegen in de stad dienden tot niets meer. Ze gaven alleen nog overlast en de auto schreeuwde om ruimte. Die kreeg hij en dat is in Schagen altijd zo gebleven.
Bronnen
BRONNEN:
- Schager Courant - Delpher - De eerste autogarage van Nederland? diir Hans Waldeck
- Internet - Aad Epskamp (afbeeldingen)
Reacties
Artikel
Harry Kooij schreef een lezenswaardige aanvulling op het artikel "De eerste auto in Schagen (1)" van Peter Groenveld.
Lees meer over notaris Backx en zijn auto's.
Klik op het icoon om het gehele artikel te lezen.
De eerste auto in Schagen (2).pdf
Bronnen
Reacties